De brief van Donner aan Heinz Schoeler
Vertaald door Jan Willem Nienhuys
Voor het origineel van deze brief en de herkomst daarvan zie elders op deze website.
[handgeschreven:] Aan de heer Ritter toegezonden op diens verzoek
7 november 1966
Beste heer Schoeler,
Ik heb heden uw brief, mijn rapport over de toetsingen en over het totale fiasco, en ook uw opmerkingen over mijn rapport ontvangen. Omdat het artikel door mij is teruggetrokken en dus uw opmerkingen ook niet zullen verschijnen, hoef ik er ook niet en detail op in te gaan. In het andere geval had ik u er behoorlijk van langs moeten geven. Per slot heb ik me toch ontzettend ingespannen om in mijn rapport geen dingen te zetten die volslagen fataal voor de homeopathie zouden zijn. Enige tijd geleden schreef Unseld me over mijn artikel, toen heb ik hem geantwoord in een brief van 18 kantjes, die hem misschien aan het denken heeft gezet.
Tenslotte bevindt hij zich nog in die permanente staat van totale hypnotische slaap waarin we allemaal door onze leraren gedompeld zijn. Omdat ik tegen Ritter in een telefoongesprek iets heb gezegd over mijn brief aan Unseld, vroeg hij me of hij er kennis van kon nemen, en later vroeg hij nog om toestemming om er kopieën van te vervaardigen om ze enige collega’s in Karlsruhe te zenden. U zult deze kopieën wel een dezer dagen ontvangen, zodat ik daar niet verder op in hoef te gaan.
In elk geval schreef Unseld me dat hij pas na mijn brief van 18 kantjes begrepen had wat de homeopathie en ook hem persoonlijk als voorzitter van de Centrale Vereniging, te wachten staat met de komende toetsingen. Zoals ik u, beste heer Schoeler, al op 18 augustus schreef, had u toen de situatie kennelijk nog niet zo duidelijk onderkend, en de artikelen die mij heden door u zijn toegestuurd zijn tamelijk onbegrijpelijk voor mij. Waar gaat het eigenlijk om?
In 1939 werd ik na het begin van de oorlog door de gemachtigden van de RGA [Reichsgesundheitsamt, Rijksgezondheidsdienst] uitgenodigd om over de toetsingen een rapport vanuit mijn gezichtspunt aan de RGA te zenden. De oorlog verhinderde dit. Toen kwam in 1945 de toenmalige president van de RGA, in gezelschap van W. Siebert, persoonlijk naar mij toe in Wannsee om mij te verzoeken om een rapport. Ik heb toen gebrek aan tijd voorgewend. Pas na mijn pensionering kan ik dit niet meer als excuus gebruiken. Ik heb meerdere keren zo’n verzoek gekregen (Bondsgezondheidsdienst, farmacologisch instituut van de Universiteit van Berlijn en nog anderen). Sinds zes jaar probeer ik nu uit te vogelen hoe ik aan de vraag tegemoet kan komen. Na de briefwisseling die door Heilmeyer [Ludwig Heilmeyer 1899-1969] begonnen was, leek het me toch bevorderlijk niet meer te zwijgen, maar in heel milde vorm de homeopathische collega’s die in wensdromen leven, aan de hand van mijn ervaringen te wijzen op de rauwe werkelijkheid. Welnu, Unseld gaat dit in Frankfurt proberen… Op grond van mijn veertigjarige ervaring met homeopathische artsen zal dat wel weer de mist ingaan!!
Zoals onbetwistbaar uit mijn rapport blijkt, zijn de onderzoeken die de RGA samen met de heer Rabe gedaan hebben in een men mag wel zeggen totaal fiasco geëindigd. Dit lag volgens mij maar deels aan de persoon van Rabe. Wassily in Kiel, Schilsky in Hamburg, Taube in Halle, Dingfelder in München en Schwarzhaupt in Keulen zouden ook vreselijk hun vingers gebrand hebben en ze hadden dan misschien wel net als Rabe erkend dat de homeopathie ‘zoals zij zich die voorstellen’ niet met de werkelijkheid overeenstemt. Ook Stiegele, die ik drie jaar lang heb meegemaakt, heeft vele illusies niet kunnen bevestigen. Hij was er al die tijd vast van overtuigd dat de echt waardevolle sleutelsymptomen waren opgetreden bij geneesmiddelproeven met hoge potenties. Nou ja, iedereen heeft zijn eigen illusies en bevindt zich een toestand van permanente hypnose, waaruit ontwaken erg moeilijk is. Dat heb ik zelf ervaren. Rabe is heel even wakker geweest, maar toen na de oorlog het gevaar voor hem voorbij was, is hij weer in dromen verzonken. Dat ook Wapler tamelijk onrealistische ideeën had over de geneesmiddelproeven, was gewoon het gevolg van de tijd waarin we leven. Hij geloofde gewoon ook wat zijn leraren zeiden en wat in de literatuur stond.
Hij vond ook dat de homeopathische tijdschriften alleen artikelen hoorden af te drukken waarin stond: de zieke had die en die symptomen, kreeg toen het passende middel, en daarna kwam het succes. Hij vond het niet makkelijk om het werk van Wesselhoeft in de Allgemeine Homöopathische Zeitschrift af te drukken. Wapler vond dat de infectieziekten het hoogtepunt waren van de homeopathie, en de resultaten van Wesselhoeft pasten daar niet in. Volgens deze was het verloop bij meer dan 100 zieken die het geïndiceerde middel hadden gekregen niet wezenlijk anders dan het verloop bij meer dan 100 placebopatiënten. Daarom heb ik ook een later artikel waarin ook de resultaten van Schilsky werden uiteengezet in het Deutsche Zeitschrift für Homöopathie gepubliceerd. Ook had ik een artikel over geneesmiddelproeven met 200 artsen als proefpersonen die middelen kregen in potenties D4, D6 en D12. In de eerste week – de placeboweek – traden er veel symptomen op, maar daarna werd na de inname van de diverse middelen in de genoemde potenties helemaal niets waargenomen dat kenmerkend was voor het desbetreffende middel. Dit artikel wees hij af voor publicatie: men mag slechts positieve dingen publiceren, dus voor hem waren geneesmiddelproeven ‘publicabel’ als na de genoemde lage potenties verschijnselen optraden die met het middel correspondeerden. Welnu, als men ‘propaganda voor de homeopathie’ ziet als hoofddoel van de tijdschriften, dan heeft hij volkomen gelijk. Alleen leidt dit er uiteindelijk toe dat de homeopathische artsen zich hyperoptimistische ideeën eigen maken over de geldigheid van geneesmiddelproeven en de daarop opgebouwde geneesmiddelbeelden. Uit dit idee is het bitter ontwaken, zoals in het geval van Rabe. En denkt u eens aan al die niet voor rede vatbare collega’s toen Martini hetzelfde waarnam als ikzelf, namelijk dat tijdens de placeboperioden rijkelijk symptomen optraden, wat toentertijd niemand wilde accepteren.
In de zaak met Martini kon men duidelijk de ‘schizofrenie in de homeopathie’ zien, zoals ik het noem. Toentertijd in Wiesbaden verklaarde een homeopathische collega aldaar dat een patiënt naar hem was toegekomen met de ochtendeditie van de Frankfurter Zeitung [thans de Frankfurter Allgemeine Zeitung], en hem had gewezen op een artikel over de lezing van Martini, en dat deze patiënt gezegd had: ‘Er klopt een heleboel niet in de homeopathie!’… De collega eiste dat men hard tegen Martini moest optreden, want anders kon hij zijn winkel wel sluiten! Ik zei toen dat je met schelden niets bereikt, je moet Martini weerleggen en een Sepiaproef correct uitvoeren! Hij keek even verbaasd en zei toen tot mijn grote verrassing: Ja, hoe moet je dan Sepia beproeven op zo’n manier dat er een duidelijk positief resultaat uitkomt? En daarna vervolgde hij met ongeveer hetzelfde als wat Rabe enkele weken eerder over hetzelfde onderwerp gezegd had. Martini zou met zijn uiteenzettingen zeker meer effect hebben gehad als hij in plaats van te discussiëren met collega’s Schoeler, Unseld, von Petzinger en Stiegele, hen had uitgedaagd tot een gemeenschappelijk uit te voeren controleproef van Sepia. Wel, mijnheer Schoeler, zou u dan ‘meteen het initiatief genomen hebben en de zege der homeopathie gegarandeerd hebben’? Eerlijk zeggen met de hand op het hart, hoe denkt u daar nu over?
Ik ken veel collega’s die geneesmiddelproeven met hoge potenties afwijzen, evenals de symptomen die daar vroeger mee verkregen zijn. Maar in hun praktijk gebruiken de middelen die in hoge potenties zijn beproefd, en gaan uit van de zo gevonden symptomen, maar ze gebruiken de middelen in lage potenties… en zien daar niets verkeerds in. Ik ga hier niet verder op in, want u kent zeker ook zulke collega’s!
En hoe is het dan met alles wat wij aan successen lezen in de homeopathische literatuur, en speciaal met wat wij, dus Schoeler, Donner enzovoorts, geschreven hebben?
Ik bezocht een kennis uit mijn studententijd vaak gedurende zijn lange ziekte. Het is een collega uit een familie die sympathie voor de homeopathie heeft. Hij is röntgenoloog en internist en hij heeft zich vroeger ook diepgaand met de homeopathie beziggehouden, en hij heeft er ook een examen in gedaan. Bij mijn bezoeken kletsten we en soms leende ik hem ook boeken, onder andere dat van Vida-Deck [Franz Vida und Josef Deck, Klinische Prüfung der Organ- und Krankheitszeichen in der Iris, uitgegeven door Haug in Ulm, 1954] over iriscopie, omdat de collega zich hier vroeger ook mee bezig had gehouden. Toen ik het weer mee terug bracht, hoorde ik van hem dat forensische instituten uitvoerige controleproeven hadden uitgevoerd waar toonaangevende iriscopisten uit Stuttgart bij betrokken waren. Die proeven waren volledig negatief verlopen. Wel, daarover leest men niets in de Erfahrungsheilkunde van K.F. Haug Verlag, een tijdschrift dat oorspronkelijk geheel gewijd was aan iriscopie en andere alternatieve methoden. Ook dat dr. Vida in de kliniek van Heilmeyer getoetst is met volledig negatieve uitkomst, is iets dat men kennelijk niet graag laat weten. In aansluiting daarop gaf de collega mij een tijdschrift dat ik helemaal niet kende, en waarvan hij een proefnummer gekregen had van de uitgever, en hij wees me op een artikel van H. Schoeler over de behandeling van thyreotoxicose [een ernstige ziektetoestand met een verhoogd gehalte aan schildklierhormoon in het bloed, bijvoorbeeld ten gevolge van de ziekte van Basedow]. Hij vroeg me wat mijnheer Schoeler toch met dit artikel wilde bereiken? Want tegenwoordig behandelt men de ziekte van Basedow toch het beste met radioactief jodium, wat hij in alle gevallen liet doen. Vroeger gaf men thyreostatica, en nog vroeger opereerde of bestraalde men. Hij sprak ook over vroegere eigen pogingen met homeotherapie bij de ziekte van Basedow en de volslagen negatieve ervaringen die hij dan met patiënten had gehad, die op eigen verzoek en met zijn instemming – omdat hij erg geïnteresseerd was in de uitkomsten – naar H. Rabe, F. Gisevius, V. Bartels en R. Planer waren gegaan, namen die toen in Zehlendorf [Donners ziekenhuis] erg bekend waren. Hij had de middelen die Schoeler noemde geteld – een verrassend hoog aantal – en wilde van mij weten wat er op grond van mijn ervaringen uit zou komen als men basedowgevallen zo zou behandelen. Zou men niet te veel tijd met de homeopathie verknoeien voor men merkte dat er niet veel uitkwam en men de patiënten alsnog de jodiumbehandeling liet geven? Welnu, ik heb me daar niet over uitgelaten en hem voorgesteld dat hij met u zou overleggen. Dat wees hij af, omdat daar volgens hem helemaal niets uit zou komen. Men dient therapeutische problemen niet met woorden, maar met therapeutisch onderzoek op te lossen, zei hij. Als Heilmeyer Schoeler net als Vida zou uitdagen voor een toetsing van de homeopathische basedowtherapie, zou Schoeler daar dan daadwerkelijk op ingaan, vroeg mijn collega zich af en meer van dat soort opmerkingen.
Wilt u alstublieft, beste heer Schoeler, deze uiteenzetting van mij niet opvatten als een aanval, maar als een poging om u vertrouwd te maken met de gedachte dat wij vroeger wel van alles beweerd hebben en graag wilden geloven, gehypnotiseerd als we waren door onze leraren, bekende collega’s en literatuurstudie, maar dat we ons allemaal moeten afvragen wat we, onder de dreiging dat we het allemaal moeten toetsen, daarvan werkelijk staande kunnen houden en verantwoording over kunnen afleggen.
Ik weet dat men voor Leipzig (Schoeler en Wapler) het een en ander van plan was, bijvoorbeeld een toetsing van uw geneesmiddelproeven, maar dan dubbelblind, en vervolgens, omdat u Martini zo sterk hebt aangevallen, een herhaling van de geneesmiddelproeven van Martini door diens criticus namelijk Schoeler zelf, enzovoorts. Ik weet niet, beste mijnheer Schoeler, of u nog steeds zo volkomen overtuigd bent als toen, dat men met een correct uitgevoerde Bryoniaproef [Martini had Sepia, Bryonia, Sulfur beproefd] het tot dan toe bestaande geneesmiddelbeeld ook bevestigen kan. De uitkomsten van Pirtkien [1961,1963, geneesmiddelproeven met Bryonia en Belladonna] en ook de talrijke geneesmiddelproeven met 200 artsen als proefpersoon en middelhoge potenties die zijn uitgevoerd door Donner, en de negatieve geneesmiddelproeven van Ferdinand Hoff [ca. 1939, gepubliceerd 1961] moeten u toch te denken hebben gegeven. Natuurlijk zal dat met zich meebrengen dat er veel is dat u veel definitief moet afschrijven van wat u zich 30 jaar geleden aan voorstellingen over de homeopathie maakte. Ikzelf heb ook veel afgeschreven, ook op therapeutisch gebied.
Ik geef twee voorbeelden. Vroeger behandelde ik astma volgens de ‘Thérapie du Fond’ aangegeven door Jousset [Parijse homeopaat, Pierre Jousset 1818-1910]. Ik had eigenlijk veel succes, zodat ik meer en meer astmapatiënten kreeg toegestuurd van collega’s die mijn lezingen bezocht hadden. Toen ik op een dag de moeder van een jong astmapatiëntje een recept overhandigde, zei ze: ‘Datzelfde middel heeft onze huisarts ook voorgeschreven, en dat heeft helemaal niet geholpen.’ Omdat ik niet wist wat de collega verder nog gegeven had, wilde ik haar opbellen om nadere informatie. Ze was echter op reis. Om in deze pijnlijke situatie toch iets te doen, gaf ik de moeder een flesje met placebo, en zei erbij: ‘Als ze niet gereageerd heeft op het middel dat ik net heb voorgeschreven, dan moeten we iets heel speciaals doen om de gezondheidsreactie op te wekken.’ Na drie weken kwamen moeder en dochter dolgelukkig terug met de opmerking dat de al jaren durende situatie van bijna dagelijkse astma-aanvallen plotseling was opgehouden. Zestien jaar later hoorde ik nog dat dit ‘medische succes’ permanent was geweest. De moeder merkte op dat mevrouw de dokter toch gelijk had gehad om hen zo dringend naar mij te verwijzen, omdat ik ‘de enige arts in Berlijn was, misschien wel in heel Duitsland, die astma genezen kon’!!!! Sindsdien heb ik tot de kliniek gebombardeerd werd alle patiënten die van die collega kwamen, altijd eerst placebo gegeven, en voor zover ik ervan weet, ze ook ‘allemaal genezen’. Dat was dus een psychologische genezing, op gang gebracht door het domme geleuter van een collega die psychisch niet helemaal in orde was, zodat ik bij deze patiënten de faam had gekregen van iemand wiens kunst ver uitstijgt die van anderen… En hoe is het dan met Voegeli?? [Zwitserse röntgenoloog en homeopaat, Adolf Voegeli 1898-1993] En bij Wiener in Leipzig? En Taube in Weissenfels? Bij Berndt in Göttingen? We moeten ook niet vergeten dat bijvoorbeeld Wapler ook heel beroemd is. Die heeft, in navolging van de tijdgeest van zijn studentenjaren, gewoon het succes toegeschreven aan het gegeven en correct geïndiceerde middel, wat Wiener ook deed en Berndt en Voegeli ook!
Mijn proeven met homeotherapie voor migraine, in het bijzonder met Cimicifuga, verliepen buitengewoon succesvol. Met de jaren nam het succespercentage zelfs toe! De patiëntes waren bovenmate dankbaar, al voor ze het recept kregen, omdat ze veelal 30 minuten lang door een assistent werden onderzocht voorafgaande aan het consult. Dat was hun bij andere dokters, meestal fondsdokters, nooit overkomen. Een paar maal wilde ik controleren hoeveel tabletten ze nog in hun flesje hadden. Ongeveer 12 keer kreeg ik een flesje waar geen Cimicifuga maar Cinnabaris D3 op stond. En ze waren toch ‘genezen’!! Wel, dat je er letterlijk naast grijpt als je een flesje pakt, is mij zelf in Stuttgart twee keer overkomen. Bovendien gebeurde me dat ook wel in mijn eigen bibliotheek. Dan zat ik aan mijn bureau, en deed het boek open en zag dan pas dat ik het verkeerde boek gepakt had, namelijk het boek dat naast het bedoelde stond. Desondanks was het opvallend dat patiëntes die het verkeerde middel gekregen hadden ook permanent genezen waren, zoals later kon worden vastgesteld.
Proeven met Cimicifuga mislukten. Het idee was dat de helft van de patiënten placebo zouden krijgen, om zo het verschil vast te stellen tussen puur psychologisch veroorzaakte placebogenezingen en genezingen na inname van het middel. Bastanier maakte bezwaar. Wij woonden in het huis van de apotheker, en betaalden geen huur, op voorwaarde dat de zieken hun medicijnen grotendeels bij de apotheek haalden. Bovendien bezaten wij niet het recht zelf medicijnen te verstrekken en zo was er nog meer. Dus het kwam er niet van, ook al omdat de oorlog verder onderzoek verhinderde. Opvallend was trouwens, dat in mijn privépraktijk het hoge genezingspercentage van Cimicifuga aanhield bij patiëntes die speciaal naar mij als ‘wonderdokter’ waren gestuurd, terwijl in de militaire ziekenhuizen er bij de zusters, poetsvrouwen en echtgenotes van de hospitaalsoldaten geen resultaat van Cimicifuga was geweest. Dat waren gewoon geen vrouwen die van mijn medicijnen wonderen verwachtten, en die misschien ook gereserveerd stonden tegenover homeopathie. Zoiets speelde ook later, toen ik voor de vluchtelingen die in Wannsee woonden, gewoon de een of andere willekeurige huisarts was, en niet de ‘grote homeopaat’ die ik voor de oorlog voor velen was.
Ik moet het dus voor tamelijk waarschijnlijk houden dat mijn migrainegenezingen gewoon psychologisch waren, temeer daar andere collega’s met C30 of C200 en zelfs met één enkele toediening van Cimicifuga C1000, dat vaak gekozen was op basis van heel andere symptomen, gewoon ook genezingen gezien hebben. Mogelijk komt het er helemaal niet op aan, zoals mijnheer Rabe ook beklemtoonde, wat men geeft, hoe men het geeft (in zeer hoge potenties of zoals Villechauvaix, [Jean Villechauvaix] die Cimicifuga in tinctuur gaf) en op grond van welke symptomen men het geeft. Men heeft gewoon succes als men een gelovige clientèle heeft. Daarom zou ik het hoofdstuk over migraine in mijn colleges nu helemaal schrappen, net als vele andere zaken, alles op grond van mijn ervaringen van de afgelopen 25 jaar. Ik ben sceptisch geworden over de gunstige uitkomst van een mogelijke toetsing van de homeopathische migrainebehandeling, als die gebeurt onder alle voorzorgen die voor een vergelijkend onderzoek nu eenmaal nodig zijn. Indertijd heb ik een migraineproef voorgesteld aan de gemachtigden van de RGA, die verbaasd waren over mijn successen. Maar na de oorlog heb ik mij daar, net zoals van veel andere voorstellen, weer van gedistantieerd.
Maar ik wil niet te ver gaan met mijn uiteenzettingen. Het is eigenlijk jammer dat men toentertijd niet tegelijk met Rabe in Berlijn ook in Leipzig begonnen is met Schoeler, Lendle en een internist. Die waren dan zeker veel beter met de feiten vertrouwd geraakt en met de mate van overeenstemming tussen de feiten en hun voorstellingen, dan wanneer ze die zogezegd uit de verte als buitenstaander hadden waargenomen.
Wat nu eigenlijk uw doel is met uw citaten uit mijn lezingen, begrijp ik niet. [F. Donner, Zwölf Vorlesungen über Homöopathie: Gehalten an der Berliner Akademie für Ärztliche Fortbildung in den Jahren 1939-1945. Mit einem Geleitwort von O.E. Guttentag. Haug, Berlijn, 1948]. U schrijft dat die gegeven zijn na de tijd waarop mijn rapport betrekking heeft. U vergeet daarbij dat er na het begin van de oorlog zeer veel beroepsmatige en militaire verplichtingen op me af kwamen, terwijl ik nog niet helemaal hersteld was van een zware maagbloeding. Ik had helemaal geen tijd om aan de hand van het fiasco, dat ik toen slechts hield voor mislukking van Rabe persoonlijk, mijn notities van eerdere lezingen zo om te werken als tegenwoordig zou moeten. In 1958 was de oplage uitverkocht, en toen wilde Haug het werk herdrukken, en ik heb ze toen gezegd dat men alles zorgvuldig zou moeten herzien maar dat ik daar pas na mijn pensioen [1961] voldoende tijd voor zou hebben. Toen heeft Haug de oude versie gewoon herdrukt, schreef er ’tweede druk’ op en niet ‘ongewijzigde herdruk’, liet de oorspronkelijke datum weg en schreef tegen mijn uitdrukkelijke wens ook nog ‘Geneesheer-directeur van het Behring Ziekenhuis’ bij de titulatuur. Omdat er veel door de tijd achterhaald is tussen 1939 en 1959, heeft dit geresulteerd in een briefwisseling tussen mij en Heilmeyer. Zo zijn de proeven van Bier met zilveren plaatjes veertig jaar geleden maar bij heel weinig patiënten uitgevoerd, ik geloof bij twee of drie, en sindsdien niet meer herhaald. [De zilveren plaatjes werden zwart door geringe hoeveelheden zwavel die door de huid werden uitgescheiden.] Ook de proeven van Schimert zijn 30 jaar oud en ook noch nooit herhaald. Kan men die nu nog voor zo betrouwbaar houden als in 1939? Misschien gaat de wetenschappelijke afdeling van Schwabe ze wel overdoen, dat heb ik het hoofd daarvan ongeveer vier jaar geleden voorgesteld. Maar als die proeven die van Schimert niet bevestigen, kan men ze dan in de homeopathische tijdschriften publiceren??? Ondertussen had ik toevallig een flesje Sulfur jodatum D3 en ook een met D6 thuis, een op mijn bureau, en een in mijn slaapkamer. Het viel me op dat de D3 heel anders smaakt dan de D6. Daarmee stelt de bewijskracht van de proef van Joachimoglu zoals door Bier gepresenteerd ook niets meer voor.
En zo gaat het met zeer veel dingen. Ik heb in de eerste maanden na de oorlog veel agranulocytosen [een ziekte waarbij de patiënt te weinig granulocyten heeft, een soort witte bloedlichaampjes] ook zonder medicijnen zien genezen. Ik heb gedurende de oorlog vergelijkend onderzoek kunnen doen aan acute polyartritis [gewrichtsontsteking aan meerdere gewrichten] met een groot aantal zieken. Toen we geen medicijnen hadden heb ik ook diverse personen zonder enige medicatie zien genezen. Daarom ben ik ook hier geneigd hetzelfde aan te nemen als bij mijn vergelijkende onderzoeken bij infectieziekten in het Behring Ziekenhuis. Daar trad gewoon ook geen verschil op tussen de placebogroep en de groep met medicijnen; het ging om roodvonk, kinkhoest en tyfus/paratyfus (voor het tijdperk van de chlooramfenicol). Het ging precies zo als bij Chadwell, Wesselhoeft en Benno Schilsky. Hier moeten de homeopathische collega’s, daarbuiten in hun vrije praktijken, gewoon het natuurlijk ziekteverloop hebben geboekt als prachtige resultaten van de homeopathie.
Ik heb deze waarnemingen van mij nooit gepubliceerd, omdat we toen gewoon gebrek aan personeel (artsen, verpleging, secretarieel werk) hadden om de waarnemingen om te werken tot iets dat aan alle eisen van een wetenschappelijk bewijs voldeed. Maar in elk geval is er helemaal niets gevonden ten gunste van een homeopathische therapie. Er zijn dus absoluut door mij na de oorlog binnen de grenzen van het mogelijke vergelijkende therapeutische onderzoeken verricht.
Ik zei hier ‘de grenzen van het mogelijke’! Want als altijd 20 percent van de zusters er helemaal niet is, en van de overige 80 percent enkele vaak langdurig ziek of met vakantie is, dan is het al een heidens werk om de veelal zeer ernstig zieken enigermate voldoende te verzorgen. Met de artsen was het net zo. Altijd een of twee die uit krijgsgevangeschap waren teruggekeerd, die alles wat ze bij de studie geleerd hadden na acht jaar Rusland zo volkomen vergeten waren, dat men het liefst tegen hen gezegd had dat ze maar beter opnieuw met hun studie konden beginnen. En nu schrijft u mij: ‘En met die negatieve analyse, en die kritiek op anderen, waarom het dan zelf niet aangepakt en het beter gedaan? Donner heeft toch als clinicus met een lange staat van dienst in de afgelopen jaren alle gelegenheid gehad om onderzoek, vergelijkende geneesmiddelproeven en therapeutische waarnemingen te doen?’ Welnu, hier kan men wel goed merken, hoe weinig u eigenlijk weet van de situatie in een groot ziekenhuis, speciaal in Berlijn. Als u in de gelegenheid was geweest om slechts kort, tien jaar maar, als chef-arts te werken in een van de grotere ziekenhuizen, dan had u nooit zoiets geschreven. U bent ook kennelijk vergeten dat u zelf eens tegen mij verklaard hebt dat een ziekenhuis voor ernstig zieken geen werkterrein voor de homeopathie meer is. Misschien zou u, als u nu tegenover me zou zitten, wel glimlachend toegeven dat u het eigenlijk helemaal met mij eens bent, maar dat u als hoofdredacteur iemand die de waarheid vertelt nu eenmaal ‘flink moet aanpakken’ om te voorkomen dat iemand het blad opzegt. Martini werd heftig aangevallen, maar Ferdinand Hoff, die toch precies hetzelfde vond bij zijn geneesmiddelproeven als Martini, namelijk niets, werd zeer vriendelijk behandeld.
Welnu, misschien komt er toch nog iets uit de toetsingen met Heilmeyer, de farmacoloog Druckrey en de homeopaat Schoeler… dan zullen we zien of u het ‘veel beter doet dan Rabe’.
Wist eigenlijk dat Stiegele, na 30 jaar chef-arts te zijn geweest bij de firma Robert Bosch door deze werd gevraagd of hij niet in die 30 jaar gevallen had meegemaakt van ondubbelzinnige werkingen van [homeopathische] geneesmiddelen? Hij antwoordde dat hij twee gevallen had meegemaakt, waarbij de werking van een homeopathisch middel bewijsbaar was. Hij kon deze echter niet publiceren omdat de assistenten de ziektegeschiedenis niet voldoende betrouwbaar hadden opgeschreven.
Nu had het oude Homeopathische Ziekenhuis, waar hij van 1921 tot 1942 werkte, 70 bedden, twee chef-artsen, een plaatsvervangend chef-arts, drie assistent-artsen, meestal ook drie tot vier volontairs, dus een arts per zeven zieken!!! (ik had bij meestal meer dan 300 bedden per 40 bedden één arts!!! dit speciaal ter kennisneming van mijnheer Schoeler). Bovendien had het oude homeopathische ziekenhuis een polikliniek die in mijn tijd per week 70 consulten had, dus in 50 weken (een jaar) circa 3500 consulten, die vrijwel allemaal eindigden met een nieuw recept voor een homeopathisch middel, dus in 30 jaar ongeveer 100.000 recepten. Dus bij deze 100.000 recepten en jaarlijks 700 patiënten, dus 21.000 in 30 jaar, kon zo’n ervaren en algemeen bekende homeopathische deskundige slechts in twee gevallen een echt bewijskrachtig gevolg van een geneesmiddel hebben verkregen…
Helaas was Rabe al dood, toen ik de bescheiden van de ziekenhuisfirma in handen kreeg. Anders had hij enthousiast weer op het aambeeld van zijn theorie gehamerd dat homeopathie niets anders is dan psychotherapie in vermomming.
Nu vraagt men zich natuurlijk af, al is het maar theoretisch, of H. Schoeler het beter gedaan zou hebben als hij na de oorlog in plaats van Saller en Leeser naar het Robert Bosch Ziekenhuis gekomen was, en of hij dan in de afgelopen 30 jaar wel meer had kunnen vinden dan de twee gevallen die Stiegele haalde in 30 jaar, gevallen dus van een ontegenzeggelijk bewijs van een objectieve medicinale werking van een homeopathisch middel.
De zojuist genoemde zaken die A. Stiegele betreffen wil ik als vertrouwelijk beschouwen. Ik maak mij overigens geen zorgen dat u dat in de Allgemeine Homeopathische Zeitung gaat afdrukken, want de werkelijke situatie in de homeopathie, de homeopathische geneesmiddelleer, de homeopathische geneesmiddelproeven en dergelijke kan men zoals bekend, ik spreek uit een ervaring van 40 jaar, gewoon niet in homeopathische tijdschriften afdrukken, om redenen die u mogelijk beter kent dan ik.
Ik geloof dat het toch bevorderlijk zou zijn – zowel voor u zelf als voor de homeopathie, als u zich meer bevrijden kon van uw illusies. Dit is natuurlijk erg moeilijk. Tenslotte heb ik, die toch zogezegd al vanaf de eerste werkdag in het Stuttgarter Ziekenhuis behoorlijk ontnuchterd werd, toch heel lang, ongeveer 20 jaar, van 1927 tot 1948, nodig gehad om mijzelf van mijn illusies te bevrijden. Vivat sequens! [Leve de opvolger, bedoeld is waarschijnlijk: nu is een ander aan de beurt.]
In deze zin,
met beste groeten,
verbonden als vanouds
Uw
Fritz Donner
Gerelateerde artikelen
Australische media maken reclame voor onbewezen Autisme-behandelingen
artikelen - 26 september 2024Buitenlandrubriek met o.a.: Australische media maken reclame voor onbewezen Autisme-behandelingen / Amerikaanse besmette homeopathische neusspray maar niet van markt gehaald
Lees meerBritse dokter verliest bevoegdheid wegens aanbevelen geluidtherapie
artikelen - 25 juni 2024Buitenlandrubriek met o.a.: Britse dokter verliest bevoegdheid wegens aanbevelen geluidtherapie / Oplichters proberen geld te verdienen aan Ozempic-hype.
Lees meerCanadees medium veroordeeld wegens miljoenenfraude
artikelen - 29 april 2024Buitenlandrubriek met o.a.: Canadees medium veroordeeld wegens miljoenenfraude / Australiërs meest geneigd om gezondheidsadvies op TikTok te geloven.
Lees meer