Planten als geneesmiddelen: van meizoentje tot wolfsklauw
Sommige mensen die geneesmiddelen gebruiken krijgen ernstige bijwerkingen, soms zelfs met dodelijke afloop.
Sommige mensen die geneesmiddelen gebruiken krijgen ernstige bijwerkingen, soms zelfs met dodelijke afloop. Stel dat iemand eens zou proberen om de producten, die de mensen als geneesmiddel gebruiken, naar hun effect op de mens in te delen in vier groepen:
- in feite niet werkzaam
- therapeutisch werkzaam
- therapeutisch werkzaam, maar ook enigszins giftig
- gevaarlijk giftig en soms dodelijk.
Wanneer hij dan alle producten die de mens als geneesmiddel gebruikt in deze groepen zou indelen, dan zou hij misschien tot zijn verbazing merken, dat in elke groep producten afkomstig van planten thuishoren!
En als hij, bekomen van zijn verbazing, zou nagaan wat dieren doen, dan zou hij – misschien weer tot zijn verbazing – merken, dat sommige dieren soms planten gebruiken bij storingen in hun maag of ingewanden. Een kat eet soms gras, gaat dan braken en raakt daarbij een bal van ingeslikte haren kwijt. Sinds kort is bekend, dat in het wild levende chimpansees herhaalde malen ruwe bladeren van een bepaalde plant eten als zij last hebben van ingewandswormen en daarna diarree krijgen waardoor zij de wormen kwijt raken. Wij nemen aan, dat dieren zoiets leren doordat zij dit gedrag zien bij hun moeder of andere dieren van dezelfde soort.
Anderzijds is ook waargenomen, dat dieren sommige planten helemaal vermijden als voedsel. In onze duinen blijven de konijnen af van de bladeren van het jakobskruiskruid (die wij kennen als giftige plant), maar als deze eenjarige plant in het najaar is afgestorven graven de konijnen wel de niet giftige wortelstok op en eten die. Daarbij laten zij de kleine wortels zitten – zodat er volgend voorjaar een kuiltje met daar omheen een kring van nieuwe planten ontstaat! (Meer hierover is te vinden in de Chemisch-ecologische flora van Nederland en België, door H. van Genderen, L.M. Schoonhoven en A. Fuchs)
Ervaringen bij het eten van een product kunnen leiden tot het gebruik als geneesmiddel. Iemand die heel veel pruimen achter elkaar eet kan last krijgen van diarree: een logisch gevolg is, dat iemand die last heeft van verstopping soms probeert om zijn stoelgang weer op gang te krijgen met pruimen.
De 16de-eeuwse genezer Paracelsus bracht ons inzicht een stuk verder door er op te hameren, dat het effect van een geneesmiddel mede wordt bepaald door de hoeveelheid die wij innemen. Hij stelde echter ook, dat het uiterlijk van een plant al kan aangeven welk ziek orgaan van de mens met die plant te behandelen is: iets wat wij nu alleen maar grappig vinden. Een plant met lichte vlekjes op de bladeren wekte het beeld op van een long en zou daarom goed werken bij longziekten. Op deze wijze kwam de plant ‘gevlekt longkruid’ aan zijn naam. Paracelsus heette eigenlijk Theophrastus Bombastus von Hohenheim. De uitvoerige stijl met grote woorden waarin hij schreef is de reden geweest om te denken dat onze term ‘bombastisch’ daar vandaan komt (maar die is afgeleid van een woord voor katoenen schoudervullingen).
Planten werden zo doende vele eeuwen lang bij ziekten gebruikt. Een nieuwe ontwikkeling begon in de 19de eeuw, toen de ontwikkeling van de analytische scheikunde het mogelijk maakte om de structuur vast te stellen van bestanddelen van planten die als geneesmiddel werkten. Zo werd vastgesteld, dat salicylzuur het werkzame bestanddeel was van de wilgenbladeren die als geneesmiddel bij koorts werden gebruikt. In een volgend stadium kon dat de scheikundige zo’n stof zelf samenstellen; de volgende stap was dat de scheikundige zelf stoffen kon samenstellen met een verwante structuur – en sommige ervan waren sterker werkzaam of minder giftig dan het natuurproduct. Een treffend voorbeeld is acetylsalicylzuur, dat als ‘aspirine’ over de wereld ging, en ook buiten zijn pijnstillende werking heel interessante toepassingen in de geneeskunde vond bij de behandeling van hartpatiënten.
Een groot voordeel van de scheikundige bereiding is dat wij precies kunnen bepalen hoeveel van de werkzame stof er in een pil zit.
De chemische analyse van de werkzame bestanddelen maakte het mogelijk om na te gaan welke medisch actieve stoffen er zitten in planten, die in China of Afrika of andere delen van de wereld al eeuwen lang door de inheemse bevolking werden gebruikt. Zo werd in 1924 een belangrijke stof gevonden in een Chinese plant met de Latijnse naam Ephedra: vanaf 1927 wordt efedrine synthetisch bereid. Dit proces gaat nog steeds door: de plant Artemisia annua bleek werkzaam te zijn tegen malaria, en twee jaar geleden werd hieruit het geneesmiddel artemotil afgeleid.
Maar betekent dit alles, dat wij als geneesmiddel veilig planten kunnen gebruiken die sinds eeuwen in het Verre Oosten of in Afrika worden gebruikt, veiliger dan de producten van de op winst jagende chemische industrie? Waarachtig niet.
Geneesmiddelen uit het Verre oOsten, die een Nederlander op eigen houtje invoert, zijn niet onderworpen aan het strenge toezicht, dat sinds 1964 in Nederland op geneesmiddelen wordt uitgeoefend. Enkele voorbeelden laten de risico’s hiervan zien.
In de jaren ’70 van de vorige eeuw traden bij patiënten die een Chinees kruidenpreparaat gebruikten, verschijnselen op die bekend waren als symptomen van een te sterk werkende voorkwab van de hypofyse. Bij onderzoek van een in beslag genomen monster werd in dit ‘kruidenpreparaat’ een hoeveelheid synthetisch hypofysehormoon gevonden!
In 1993 kregen veel Belgische patiënten die Chinese vermageringspillen gebruikten last van een ernstige nierstoornis, en enkelen van hen stierven hieraan. Onderzoek toonde aan, dat in dit preparaat niet de wortels van de Chinese plant ‘Fangji ‘(Stephania tetranda) waren verwerkt, maar bij vergissing de wortels van ‘Guang fangji’ (Aristolochia fangchi). In Groot Brittannië werden twee vrouwen ziek met ernstige nierschade, die jaren lang een Chinees preparaat of Chinese kruidenthee tegen chronisch eczeem hadden gebruikt: in beide gevallen werd de aanwezigheid van aristolochiazuur I en II aangetoond in de preparaten die de vrouwen hadden gebruikt. Dank zij hemodialyse en niertransplantatie bleven deze vrouwen in leven. Aristolochiazuur was toen nog als geneesmiddel op recept verkrijgbaar, maar naar aanleiding van deze gevallen werd invoer, verkoop en aflevering van Aristolochia in Groot-Brittannië verboden.
In 1995 trad op Taiwan een epidemie op van afwijking van de kleine luchtwegen, de bronchioli: de oorzaak bleek te zijn het gebruik van ongekookt sap van de bladeren van een plant, Sauropus, die al heel lang in Malakka in gebruik was maar in veel kleinere hoeveelheden. Op Taiwan was het sap populair geworden als vermageringsmiddel .
Sint-janskruid heeft in Nederland een zekere populariteit als plantaardig geneesmiddel. Pas sinds enkele jaren is bekend, dat deze plant een stof bevat, die de afbraak van diverse geneesmiddelen in de lever stimuleert, zodat deze geneesmiddelen minder werken! Overigens is het sint-janskruid een plant die door konijnen in de duinen wordt vermeden als zij eten zoeken.
Wat vinden wij Nederlanders nu van planten als geneesmiddelen? Sommigen onder ons – we zullen ze aanduiden als fytotherapeuten – gaan er van uit dat planten natuurlijk zijn, en dat daarom het gebruik van planten of plantenproducten bij ziekten veiliger is dan het gebruik van geneesmiddelen gemaakt door de chemische industrie. In 1990 richtte de Nederlandse Vereniging voor Fytotherapie de Commissie Toetsing Fytotherapeutica op, samen met de vereniging van fabrikanten van homeopathische, antroposofische en fytotherapeutische geneesmiddelen: deze commissie stelde zich tot taak een privaatrechtelijke zelfordening tot stand te brengen die eventueel zou kunnen dienen als voorbereiding van een wetttelijke regeling voor fytotherapeutica, naast die voor de gewone geneesmiddelen. Tot op heden, 12 jaar later, is er nog niets uitgekomen.
Anderen gaan er van uit, dat de werking van een stof in het lichaam afhangt van zijn structuur en niet van de herkomst van die stof (plant of chemisch laboratorium). Dit is het standpunt van de zogenaamde reguliere geneeskundigen. De logische gevolgtrekking is, dat wanneer een nieuwe stof wordt aangeprezen monsters van die stof moeten worden onderzocht op een wijze die een suggestieve werking uitsluit (in feite is dit o.a. gebeurd, toen het gebruik van ephedra werd aangeprezen als geneesmiddel omstreeks 1924, en opnieuw met artemisia in 2000). Dit standpunt is kernachtig weergegeven door Prof. H. Timmerman, hoogleraar in de farmacie, in een artikel in het Pharmaceutisch Weekblad in 2001 (jaargang 136 p 624-627: ‘ Veel pap met weinig krenten’): ‘ Fytotherapeutica werken of ze werken niet. Als ze werken zijn het geneesmiddelen en moeten ze zo behandeld worden. Als ze niet werken, moeten we strijden tegen wijdverbreide misvattingen.’
1 juni 2002.
Noot: het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 2002 19 januari bevatte op de pagina’s 100-102 een artikel van dezelfde auteur, waarin de bron is vermeld van de publicaties die in bovenstaande tekst zijn verwerkt.
Nieuwsbrief
De Digitale Nieuwsbrief van de VtdK houdt u regelmatig op de hoogte van nieuwe artikelen op deze site.
Gerelateerde artikelen
Laat China niet cashen met ‘kruiderij’
artikelen - 18 mei 2019VtdK-opinie in NRC: China’s promotie van de eigen ‘traditionele’ geneeskunst dient vooral een commercieel doel.
Lees meerHomeopathie of fytotherapie, wat verschilt dat nou?
artikelen - 02 november 2017Kruidengeneesmiddelen kunnen ‘homeopathisch’ of ‘fytotherapeutisch’ zijn. Wat is het verschil? Werkt het ook? De clue zit in de verdunning.
Lees meerSysteembiologie, een door de kruidenkwakzalvers gekaapte term
tijdschrift - 29 maart 2017Hoe de systeembiologie door kwakzalvers die kruidenmengsels maken, gekaapt is.
Lees meer