Door: de Webredactie | Geplaatst: 30 april 2009

Encyclopedie: Reïncarnatie

Het geloof dat elk mens een onstoffelijk beginsel bezit dat voor de geboorte en na het overlijden aan ander leven gekoppeld is.

Encyclopedie: Reïncarnatie

Dit geloof is wijdverbreid, met name in het hindoeïsme en boeddhisme. Sommige gelovigen menen dat er concrete bewijzen voor bestaan in de vorm van verifieerbare kennis of herinneringen waar geen natuurlijke verklaring voor is.

Geschiedenis
Ongeveer 700 v.C. leefde in India het idee dat het goede van mensen met de rook van de crematie naar de hemel ging, waar het prettig was. De overblijvende as zou dan het slechte zijn. Deze opvatting veranderde geleidelijk in het idee dat naar de hemel gaan alleen aan uitverkorenen was voorbehouden, maar dat de gewone deugdzamen hun leven nog eens moesten overdoen, en de slechteriken ook, maar dan als stekend insect. Ook in de theologisch meer uitgewerkte voorstellingen bleef het thema voorkomen dat wedergeboorte een soort straf is. Het *karma is het gevolg van begane daden. In sommige opvattingen is het een soort schuld of verantwoordelijkheid. Het karma zou gehechtheid aan het aardse veroorzaken, wat de kringloop van wedergeboorte instandhoudt. Men kan uit deze kringloop verlost worden (moksja) door zich volkomen te onderwerpen aan Gods genade of door in te zien dat de wereld een illusie is. Sommige vormen van boeddhisme gaan verder. Daar wordt zelfs het ‘ik’ gezien als een illusie, tot stand gebracht door het samenstel van lichaam, zintuigen, voorstellingen, verlangens en herinneringen. Het enige wat bij overlijden overblijft is het karma. Behalve deze diepzinnige opvattingen was er natuurlijk in het Verre Oosten ook allerhande geloof over de mogelijkheid om zich vorige incarnaties te herinneren.

De reïncarnatiegedachte is in het westen gepopulariseerd en van racistische connotaties voorzien door Madame *Blavatsky en haar *Theosophical Society. Deze ideeën zijn weer overgenomen door Rudolf *Steiner, en worden dus zorgvuldig bewaard door de *antroposofie. Steiners ideeën verschillen sterk van de ‘oosterse’. De oosterse reïncarnatie heeft het meest weg van een natuurlijke, ongerichte kringloop waaruit men verlost moet worden. Antroposofen zien een gerichte opstijgende lijn waarin het ‘ik’ steeds rijper, vrijer en goddelijker wordt, terwijl de boeddhisten het ‘ik’ als een illusie zien. Het populaire westerse geloof is een wat verwaterde versie van het theosofisch-antroposofische, waarin het element van straf en verantwoordelijkheid voor de eigen daden niet bijzonder sterk is en waar grote nadruk ligt op herinneringen. Het theosofische geloof (*theosofie) in reïncarnatie is rationeel gezien een constructie die in één klap de grote hoeveelheid leed in de wereld probeert te verzoenen met de aanname dat er een universele rechtvaardigheid bestaat en ook een ontwikkeling naar het betere.

Welbeschouwd is deze constructie toch niet zo rationeel. Het is niet duidelijk wie eigenlijk de reeds geperfectioneerde geesten zijn. Zeker niet de leden van theosofische theekransjes, want een deugdzaam leven leiden als je geen zorgen hebt, is niet zo moeilijk. Misschien dan de joden die zich lijdelijk lieten vermoorden tijdens pogroms en in concentratiekampen? In de theosofische visie houden de Heren van Karma een ingewikkelde administratie bij, zodat bij grote rampen (overstromingen, aardbevingen, massamoorden, vliegtuigongelukken) altijd juist diegenen het leven laten die dat verdiend hadden. Volgens andere opvattingen zoekt het onstoffelijk beginsel een foetus uit die precies past wat erfelijke aanleg, toekomstig levenslot en noodzaak om straf of beloning te ontvangen betreft. Nooit komt een kind ter wereld zonder vorig leven. Met andere woorden, in plaats van voor de ellende in de wereld duidelijke oorzaken aan te wijzen die tot een actieplan zouden kunnen leiden, wordt een raadselachtig principe gepostuleerd dat de gelovige ontslaat van elke morele plicht om iets aan andermans leed te doen, want het is au fond allemaal ‘eigen schuld’. In India houdt het geloof in reïncarnatie dan ook het kastensysteem in stand.

Degenen die in reïncarnatie geloven, citeren vaak bekende lieden die dit geloof gedeeld zouden hebben, zoals autokoning Henry Ford (*joodse samenzwering), wiskundegoeroe Pythagoras en verrassenderwijs Benjamin Franklin. Franklin wordt ingelijfd op grond van het grafschrift dat hij voor zichzelf geschreven heeft. In dit grafschrift vergelijkt Franklin zichzelf met een boek en zijn lichaam met het kaft ervan, dat ligt te vergaan: ‘But the work shall not be lost; for it will, as he believ’d, appear once more in a new and more elegant Edition, Corrected and improved By the Author.’ Franklins grafschrift wijst duidelijk op zijn geloof in de christelijke leerstelling van de opstanding der doden, die hij ziet als een herdruk verzorgd door God.

Hypnose

Als concrete bewijzen voor reïncarnatie worden veelal herinneringen aangevoerd. Deze herinneringen zijn van twee typen: herinneringen die naar boven komen tijdens zogeheten regressiehypnose en herinneringen aan vorige levens die spontaan door kinderen worden verteld.

*Hypnose is een onbetrouwbaar instrument om herinneringen op te halen; het enige effect dat vaak door hypnose wordt bereikt, is dat de betrokkene sterker overtuigd is van de correctheid van de herinneringen. Regressiehypnose is een vorm van *psychotherapie waarbij gepoogd wordt de patiënt in een ontspannen toestand zichzelf in fantasierollen te laten inleven. Het is niet duidelijk of en hoe dit werkt. Mogelijk zijn de belangrijkste aspecten de ontspanning, het afstandnemen tot de eigen situatie en het uiten van emoties, en is er dus sprake van een soort *placebo-effect. Overigens, antroposofen hechten weinig waarde aan hypnotische herinneringen omdat het eigen autonome ‘ik’ bij hypnose uitgeschakeld zou zijn (wat sterk betwijfeld moet worden), en dat is in de *antroposofie nu juist de wezenskern die reïncarneert.

Bij proeven met hypnose is gebleken dat teruggaan naar vorige levens veel vaker voorkomt als voorafgaand aan de hypnose de indruk gewekt is dat dit zou gebeuren, en misschien is de overtuiging dat de beelden geen fantasie zijn maar ook een gevolg van de mythes rond hypnose.

Het geval dat amateur-hypnotiseur Morey Bernstein beschrijft in The search for Bridey *Murphy (1956) is van grote invloed geweest op de verbreiding van het idee van reïncarnatie. Maar Bernstein was niet de eerste. Hij had het idee van de occultistische Britse psychiater Alexander Cannon (1896-1963), die in 1950 in het boek The power within de resultaten van bijna 1400 regressies samenvatte. Ook Cannon was niet de eerste, want voorzover bekend begon een zekere Franse kolonel Albert de Rochas d’Aiglun (1837-1914) hier in 1887 mee. Deze merkte al op dat veel regressieverhalen fantasie waren of ontleend aan boeken. Ook in de trances van Edgar *Cayce speelde reïncarnatie een grote rol, maar dat betrof veelal volstrekt onverifieerbare vorige levens, bijvoorbeeld in *Atlantis.

Een ander bekend geval is dat van ‘Rosemary’, een pseudoniem van Ivy Carter Beaumont (1893-1961), die zich in 1931 in trance terugwaande in een leven als Babylonische prinses aan het hof van Amenhotep III in het oude Egypte, circa 1400 v.C. Haar onthullingen werden beschreven door de spiritistisch kunstenaar Alfred J.H. Howard (1870-1951), en de muziekleraar Frederick H. Wood (1880-1963) in het boek Ancient Egypt speaks (1937). Kort na verschijnen werd dit boek tot de grond toe afgekraakt door de egyptoloog Battiscombe Gunn.

Howard, die zich getooid had met de meisjesnaam van zijn voormalige werkgeefster (Hulme), had uit de betekenisloze klanken van Rosemary een buitengewoon ongrammaticaal soort Egyptisch samengeflanst. Hij werd geholpen door het feit dat de klinkers van het Oudegyptisch onbekend zijn, en hij had vlijtig geleend uit talen die eeuwen na Amenhotep III in Egypte werden gesproken en evenveel van het Oudegyptisch verschillen als Italiaans van Latijn. Dat Rosemary in kleurrijke bewoordingen de kamelen beschreef die pas eeuwen later als transportdier werden gebruikt, is maar een detail.

Een bekend verhaal is dat van ‘Jane *Evans’, die door de therapeut Arnal Bloxham werd gehypnotiseerd en verbazend nauwkeurig vorige levens wist te vertellen. Haar geschiedenis is het onderwerp van een BBC-documentaire uit 1976. De journalist Melvin Harris ontdekte in omstreeks 1986 dat enkele verhalen van Jane uit historische romans kwamen die kort voor de hypnosezitting waren verschenen.

Het is in het algemeen goed mogelijk om de werkelijke bronnen van de hypnotische ‘herinneringen’ aan vorige levens te achterhalen, als de hypnotiseur daar gericht naar vraagt. Experimenten door E.S. Zolik uit 1958 hebben dat aangetoond, maar dit was al bekend toen Bernstein mevrouw Tighe hypnotiseerde.

Kinderverhalen

De Amerikaanse psychiater Ian Stevenson verzamelt geschiedenissen van kinderen die over hun vorige leven vertellen; hij publiceerde vanaf ongeveer 1970 talloze gevalsbeschrijvingen. De gang van zaken is ongeveer als volgt. Een heel jong kind zegt dingen die de ouders niet goed kunnen interpreteren. Ze vermoeden een herinnering aan een vorig leven. In sommige gevallen wordt dat vorige leven geïdentificeerd. In India gaat het in veel gevallen om (zeker naar lokale maatstaven) zeer rijke personen of mensen die op een gewelddadige manier aan hun eind gekomen zijn. Het komt dan weleens tot contact met de ‘vorige’ familie, die vaak blij is om de dierbare overledene terug te zien. Onder grote publieke belangstelling wordt de identificatie uitgevoerd en de zaak komt in de krant, waarna het de aandacht trekt van Stevenson of diens assistenten. Stevenson bezoekt ‘het geval’ en spreekt met behulp van tolken binnen een of twee dagen met alle betrokkenen. Een jaar of wat later bezoekt hij de locatie nog eens, en dan blijkt vaak dat veel details zijn weggezakt en het betrokken kind zich weinig meer van het ‘vorige’ leven herinnert. De beste gevallen (uit een totaal van wel 2000) zijn beschreven in zijn Twenty cases suggestive of reincarnation (1973).

Stevenson is nogal lichtgelovig. Hij schrijft wel dat hij bedacht is op gevallen van bedrog, maar de betrokkenen moeten het er wel buitengewoon dik op leggen voordat hij nattigheid voelt. Hij ontkent frauduleuze motieven, ook als de betrokken partijen overduidelijk veel financieel of religieus voordeel behalen uit de situatie. Ook is hij veel te optimistisch over de mogelijkheid om maanden na de gebeurtenissen in korte tijd te achterhalen wat er eigenlijk gebeurd is. Vrijwel nooit is er ook maar iets op schrift gezet voorafgaande aan de verificatiepogingen. Allerlei mogelijke verklaringen (voor zeldzame gebeurtenissen) wijst hij van de hand met de mededeling dat die wel erg onaannemelijk of onwaarschijnlijk zijn. Ook worden in zijn verslagen tegenstrijdigheden gladgestreken. Bij zulke verhalen moet men er altijd op bedacht zijn dat als A iets schijnt te weten van B, de informatie kort tevoren van B naar A kan zijn gegaan. De beschrijvingen van Stevenson lopen over van de details, maar meestal is de exacte chronologie er niet uit op te maken. Een typisch voorbeeld is de geschiedenis van het Srilankaanse meisje Gnanatilleka, dat zich uit haar ‘vorige leven’ in het buurdorp Talawakele wist te herinneren hoe de Britse koningin daar in de trein voorbijgereden was. We moeten dan een twaalftal pagina’s doorlezen voor we horen dat dit net gebeurde in de maand dat Gnana’s oudere broer daar een etmaal had doorgebracht voor een dansuitvoering (voor, tijdens of na het koninklijk bezoek is ook al niet duidelijk) en dat Gnana als klein meisje zeer gesteld was op hem, maar Stevenson zelf legt geen verband.

Ook blijken de reïncarnatiegevallen van Stevenson altijd te verlopen in overeenstemming met het plaatselijke geloof.

Overigens zijn Stevensons gevallen niet de eerste in hun soort, het oudst bekende is dat van *Shanti Devi uit 1935.

Andere verschijnselen
Het *déjà vu-gevoel wordt wel eens aangevoerd als bewijs voor het bestaan van reïncarnatie, evenals bijna-doodervaringen (*buitenlichamelijke ervaringen). Ook wordt het bestaan van wonderkinderen zoals Mozart via reïncarnatie uitgelegd. Hier schuilt het vooroordeel achter dat kinderen dom zijn: als ze iets heel snel schijnen te leren, dan wisten ze dat eigenlijk al. Het voornaamste kenmerk van kinderen is echter dat ze heel snel leren, speciaal hun moedertaal. Als kennis en ervaring opgedaan in een vorig leven overgaan naar een volgend leven, dan zou men denken dat er nogal wat peuters over een verbazingwekkende levenswijsheid zouden beschikken. Maar dat is niet zo, zoals Tertullianus (ca. 160-ca. 220) al opmerkte, en evenmin worden er baby’s geboren die aan seniele aftakeling lijden. De Romeinse filosoof Lucretius (ca. 100-ca. 55 v.C.) liet zich in zijn gedicht De rerum naturae ook al in die zin uit.

Ook zou men verwachten dat het spontaan spreken van vreemde talen schering en inslag zou zijn, als reïncarnatie met behoud van herinnering bestond. Dit verschijnsel, xenoglossie geheten, komt wel voor (voornamelijk onder hypnose), maar als het goed onderzocht wordt door een taalkundige en een echte spreker van de betrokken taal zelf, blijft er niets van over en blijkt het een vorm van *glossolalie met opgepikte flarden van de vreemde taal in kwestie te zijn.

Veel (maar lang niet alle) gelovigen denken dat alle mensen in hun vorige leven ook mensen waren. Aangezien er nu vijf tot zes miljard mensen op aarde zijn en enige miljoenen jaren geleden geen enkele, zou dit betekenen dat in de onstoffelijke wereld de regels van de rekenkunde kennelijk anders zijn. Met andere woorden: de onstoffelijke wereld gaat ons verstand te boven, wij dienen domweg te geloven.

Tegenwoordig is er veel bekend van de werking van de hersenen en de principes van de erfelijkheid. Genoeg in elk geval om onstoffelijke kennisbronnen erg onaannemelijk te maken. Dat betekent dat bewijzen voor het bestaan van onstoffelijke bronnen van kennis, of het nu om reïncarnatie gaat of om *psi, buitengewoon sterk moeten zijn. Zulke bewijzen zijn er niet.

Literatuur
Angel, L., ‘Empirical evidence for reincarnation? Examining Stevenson’s ”most impressive” case’, Skeptical Inquirer 1994, vol. 18 (5), p. 481-487; reacties vol. 19 (2), p. 56-58, vol. 19 (3), p. 50-51.
Edwards, P., Reincarnation. A critical examination. Amherst, 1996.
Harris, M., Investigating the unexplained. Buffalo, 1986.
Nienhuys, J.W., Reïncarnatie. Utrecht, 1989.
Wilson, I., Mind out of time?. Londen, 1981.

 

Uit: Tussen Waarheid en Waanzin: een encyclopedie der pseudo-wetenschappen, door Marcel Hulspas en Jan Willem Nienhuys (vierde herziene druk, De Geus, 2002).

Naschrift februari 2010
Aanvullende literatuur

Karma en reïncarnatie (boekbespreking), door Erik Hoogcarspel en Jan Willem Nienhuys (2001)
Wedergeboorte in Nederland: Parapsychologisch reïncarnatieonderzoek, door Rob Nanninga (2000)
Reïncarnatie onder hypnose: De Australische tv-documentaire van Peter Ramster, door Rob Nanninga (2008)
Excentrieke levens: Fantasierijke cliënten in reïncarnatietherapie, door Robert Horselenberg (2003)
Terug in de tijd: Het geheugen onder hypnose, door Rob Nanninga (1993)
A Case of Reincarnation — Reexamined, door Joe Nickell (1998)

Wat betreft Benjamin Franklin, zie ook het citaat in het Wikipedia-artikel over dit onderwerp. 

 

 

de Webredactie

Gerelateerde artikelen

artikelen - 25 maart 2024

EMDR- en hypnose-therapeute Mariska Bruinenberg heeft geen psycho-diploma, maar behandelt wel complexe aandoeningen als PTSS, relatieproblemen, seksueel misbruik en tinnitus. Ook bij kinderen.

tijdschrift - 23 augustus 2023

Christof Zwart, een antroposofisch huisarts, kreeg een lintje en werd Ridder in de Orde van Oranje-Nassau

tijdschrift - 23 augustus 2023

Lees het NTtdK 2023, nr 2 integraal, met oa: nieuws over het symposium, een antroposoof met een lintje en evidence versus science based?