Iriscopist Péczely: zwendelaar of gek?
In 1888 of 1889 bezocht een Zwitserse arts de praktijk van de Hongaarse iriscopie-grondlegger Ignaz (of Ignatz) von Péczely. Zijn onthullend verslag werd pas veel later gepubliceerd.
Het was de 13de oktober, ’s morgens half elf dat ik op weg ging om de beruchte, zoals hij in Boedapest genoemd wordt, of de beroemde, zoals hij speciaal in het Zwabenland genoemd wordt, Dr. Péczely te leren kennen. Na enig zoeken kwam ik ten slotte bij het fraaie huis zonder verdieping, alwaar op een bord de naam en de tijd van het spreekuur van Herr Doktor Péczely stond. Ik trad binnen. Een bediende ontving mij in de gang en bracht me naar een tamelijk elegant gemeubileerde wachtkamer waarin drie personen – een jonge man en twee oude vrouwen – zaten. Ik gaf mijn kaartje af en uitte mijn wens. Kort daarop verscheen een vrouw, klein, opvallend mager, zwartharig, ongeveer 40 jaar oud, zij kwam naar mij toe en omdat ik in haar de Frau Doktor zag, zette ik nogmaals het doel van mijn aanwezigheid uiteen, waarbij ik tevens zei dat ik bij professor Bakody geweest was.
Nadat zij enige woorden over de successen en de persecuties van haar man gesproken had, verdween zij weer en na enkele minuten werd ik ten slotte door de bediende het allerheiligste binnengeleid. Het was een ruime kamer, tamelijk goed gemeubileerd; niets bijzonders viel mij op. Links van de deur stond een groot eenvoudig bureau, en daar zat een man aan met een lange witte baard die in twee punten eindigde, ietwat gezet, fors, met een oude bril op en op zijn hoofd een grijze Schotse muts met twee lintjes en hij was gekleed in een lange grijze wijdvallende mantel.
Zo verscheen dus de heer Dr. P. aan mij. Ik doorvorste zijn gezichtsuitdrukking en ik zag meteen dat hij een grof boerengezicht had met een knolneus midden in zijn gezicht, en die op mij eerder een sluwe dan een intelligente indruk maakte, zoals hij mij door zijn bril met knipperende ogen aanstaarde. Waarschijnlijk omdat ik Frau Doktor al had medegedeeld dat ik bij professor Bakody geweest was, was de ontvangst niet zo beminnelijk als anderen heren hem afschilderden.
Hij bekeek mij met een ietwat wantrouwende blik, zoals ik merkte, en verzocht mij te gaan zitten.
‘Professor, ik heb al zoveel over uw beroemde oogdiagnose gehoord, dat ik u graag zelf zou willen leren kennen. Mijn vader is homeopathisch arts in Bazel en die heeft me eveneens zeer aanbevolen om u te bezoeken.’
Dr. P.: ‘U komt uit Zwitserland. Ja, professor G., uw landgenoot heeft lang bij mij vertoefd en hij heeft mijn hele methode geleerd; hij behandelt nu precies zoals ik. Bij hem kunt u mijn hele theorie leren. Ja, ziet u, ik had vroeger veel patiënten, wel ongeveer 180 per dag, alles was vol, ze stonden zelfs buiten het huis; men heeft mij belasterd, men heeft mij verweten dat ik me aan jonge meisjes vergrepen heb. Maar ze konden niets bewijzen; ik ben door drie instanties vrijgesproken, zoals u wel al gehoord zult hebben.’
(Inderdaad ik daarover gehoord; men vertelt dat hij al voor de derde keer was aangeklaagd voor hetzelfde vergrijp.)
Vervolgens sprak hij enige tijd over zijn therapie. Het was zo’n bont samenraapsel van onzin wat hij opdiste, dat ik het niet heb kunnen onthouden. Ik kan me slechts herinneren dat het woord psora [schurft, noot 1] in elke zin voorkwam. Slechts één zin is me bijgebleven: ‘Zoals men een boom mest geeft om hem te laten gedijen, zo zijn mijn geneesmiddelen de mest die ik aan mensen geef: het zijn allemaal eiwitbestanddelen.’ Enzovoorts.
‘Ja, Herr Doktor,’ waagde ik ten slotte tussen te werpen, ‘zou u mij niet iets van uw oogdiagnose kunnen tonen, terwijl ik nu hier ben? Ik geloof niet dat ik dokter G. binnenkort zal ontmoeten.’
Hij: ‘Ja, ik heb niet veel tijd, ik moet nog veel brieven schrijven. Mijn patiënten hebben al de laatste keer dat ik een arts liet oefenen, geklaagd over verwaarlozing.’
Ik: ‘Maar Herr Doktor, ik wou u toch ten minste vragen om mijn ziekten uit mijn ogen af te lezen; ik ben zelf lijdend en het zou me zeer interesseren uw mening te horen.’ Daarbij hadden mijn gelaatstrekken geleidelijk een zo dom mogelijke gelovige uitdrukking aangenomen; ik keek hem aan met een mengeling van naïviteit en verering. Dat scheen hem ietwat aan te moedigen; nadat hij eerder bijna vreesachtig alles scheen af te wijzen, stemde hij nu toe. Hij stond op, ik stond op en hij keek me onderzoekend in de ogen, terwijl hij zich tijdens de diagnose voortdurende beklaagde dat het vandaag te donker was, en dat zijn ogen zwakker en zwakker werden, enzovoorts.
Het eerste wat hij ziet is de schurft die ik gehad zou hebben. Ik ontkende het. Hij zei: misschien als kind, ik zie de vlekken heel duidelijk. Dan zegt hij half vragend, half bevestigend: ‘Druiper gehad.’ Hij heeft alweer bot gevangen. Ik denk, zo kan het niet doorgaan, anders wordt hij weer wantrouwig en ik ontken niet meer zo energiek.
Ik (nadat hij me lang bekeken heeft): ‘Ik heb een chronische catarre [ontsteking met slijmafscheiding, JWN] van de slijmvliezen. Is daar niets aan te doen?
Hij vindt nu longcatarre, meer in het bijzonder van de linkerlong, een chronische pericarditis, een darmcatarre, een gezwollen linkeramandel, enzovoorts.
Hij komt nu op dreef, hij is warm geworden. Ik knik hem toe en zeg: ‘U kunt vast wel ook geslachtsziekten en verwondingen herkennen. Ik heb namelijk eens een slappe p.m.l gehad. (Geloof het maar niet!) Kan men dat ook zien?’
Hij (me weer met een loep aandachtig beziend): ‘Ja natuurlijk! Daar hebben we hem. U bent syfilitisch! Daar kun je de vlekken zien!’
Ik: ‘Hij was alleen maar slap.’
Hij: ‘Dat maakt niets uit, druiper, hard, slap, het syfilitische gif is in u, dat is duidelijk!’
Ik: ‘En dan ben ik als kind een keer hard op mijn linkerzij gevallen en men zei dat ik een rib gebroken heb. Kan men dat zien?’
Hij (kijkt nog eens): ‘Ja, natuurlijk, de hele linkerkant was door de val beschadigd, de rib was alleen gekneusd, maar aan het linkerhandgewricht was een verwonding, ook de schouder heeft geleden, en er was een kwetsuur aan de arm.’
Al eerder, voor ik over mijn verwonding gesproken had, had hij zoals me nu weer herinner, geprobeerd mij een verwonding aan te praten, door namelijk zo half zeker te zeggen: zie ik wat aan de rechtervoet, aan de linkervoet? (Om kort te gaan, op de manier waarop men misschien vat krijgt op eenvoudige mensen.) Hij keek me nog lang aan, en tekende nu op een blad papier mijn ogen met alle vlekken en strepen.
Hij vond nog diverse zaken: ‘Een abces achter de hals heeft u ook gehad.’ (De meeste mensen heb wel eens een steenpuist in de nek gehad, alleen ik toevallig niet.) Later zei hij nog een keer: ‘Ja, nu zie ik het heel duidelijk, drie ribben heeft u gebroken, en op drie plaatsen was de borstkas beschadigd: hier onder het sleutelbeen, daar in het midden (waarbij hij stevig op de plek drukte), daar voelt men het heel duidelijk en ook verder naar onder.
Kortom hij vindt nog diverse zaken (maar van mijn operatie ziet hij niets). Op mijn vraag beweert hij dat hij kan zien op precies welke vlek de verwonding gezeten heeft.
Ondertussen kwam er een patiënt binnen die hij snel weer afscheepte, maar ondertussen had ik tijd om wat in de kamer rond te kijken. Ik wil slechts een grote plaquette noemen die op een tafel stond achter glas en ingelijst. In prachtig geschilderd handschrift met versierde hoofdletters stond daar: ‘De vereniging Hahnemannia van homeopathische artsen in Württemberg benoemt de heer Dr. Péczely wegens zijn verdienste voor de homeopathie tot haar erelid.’
Dokter Péczely had in mij een gelovige, aandachtige en hem met vererende blik aankijkende toehoorder gevonden. Hij was geleidelijk warmer geworden, en toen we afscheid namen, nodigde hij me vriendelijk uit om nog eens terug te komen, dan zou hij de lijst van mijn ziekten nog verdere uitbreiden, en dan kon hij me ook veel interessants zeggen en tonen. Ik drukte de grote man dankbaar de hand, boog diep, en was eindelijk weer in de vrije buitenlucht. Als mamma goed nadenkt zal ze zich wellicht kunnen herinneren of ik inderdaad de schurft heb gehad en drie ribben heb gebroken. Misschien heb ik ook als kind een syfilitische infectie opgelopen? Ik blijf nog met diverse vragen zitten, die ik bij een volgend bezoek zou kunnen oplossen. Wat mij nog niet helemaal duidelijk is: is Dr. P. een gewone bedrieger en zwendelaar, of is hij gek? Waarschijnlijk een mengsel van beide, maar ik neig naar het eerste. Dat echter ervaren artsen bij deze man in de val lopen en nu als oogdiagnosticus de wereld onveilig maken, dat begrijp ik niet en ik heb daar al lang over nagedacht. Misschien is de Herr Doktor werkelijk een grote ontdekker en heeft hij alleen mij in de val laten lopen, omdat ik eerder bij Dr. Bakody was geweest. Deze vertelde mij over een hoge ambtenaar in Berlijn, een arts, die ook bij Péczely was geweest en daarna aan Bakody had verteld: ‘Er moet toch wel iets van kloppen, want de man zei me dat ik pericarditis had gehad, hoe ter wereld kon hij dat nou weten?’
Ik dacht bij mezelf: ‘Dat zei hij tegen mij ook, dat ik een pericarditis gehad had; lieve hemel, als ik er werkelijk een gehad zou hebben, wat zou dat een indruk op iemand hebben kunnen maken!’
Tot zover de brief. De brievenschrijver vond het een dermate fantastisch verhaal, dat hij er voor de zekerheid nog aan toevoegde: ‘Voor de waarheid van het bovenstaande (al is het niet voor een letterlijke weergave) staat met zijn leven in: (was getekend…)’
Noot
1. Hahnemann kwam later in zijn leven tot de conclusie dat chronische ziekten veroorzaakt werden door drie chronische miasmata: syfilis, gonorroe of druiper (door Hahnemann sycosis genoemd) en psora. De psora was verreweg het belangrijkste miasma en omvatte niet alleen schurft maar ook andere jeukende huidziekten. Hahnemann dacht dat deze psora als het ware naar binnen kan trekken om zich dan later te uiten in allerlei chronische aandoeningen. Voor de goede orde: dit is voor ongeveer 99 procent volslagen onzin. De ene overgebleven procent, zou men kunnen zeggen, zijn gevallen zoals waterpokken, waarbij het varicella zoster virus niet verdwijnt, maar zich verborgen houdt in bepaalde zenuwcellen en bij vernieuwde activering aanleiding geeft tot gordelroos. Een ander voorbeeld van een ziekte uit die ene procent is de ziekte van Lyme, net als syfilis veroorzaakt door een spirocheet, te weten Borrelia burgdorferi – die men kan oplopen door een tekenbeet. Deze manifesteert zich eerst als een zich uitbreidende maar meestal niet jeukende rode vlek of ring, die na verloop van tijd vervaagt en verdwijnt, ook als ze niet behandeld wordt. In het rodevlekstadium volstaat een antibioticakuurtje om de bacterie uit te roeien. Als de bacterie niet wordt uitgeroeid, kunnen veel later allerlei nare klachten ontstaan. Maar van de ziekte van Lyme of het verband tussen gordelroos en waterpokken waren Hahnemann en zijn tijdgenoten niet op de hoogte. Toevallig dateert de eerste aanwijzing dat gordelroos iets met waterpokken te maken heeft van 1888, toen Janus von Bokay een geval beschreef van iemand die waterpokken kreeg door contact met een gordelrooslijder. Pas in 1983 was de relatie helemaal duidelijk.
Gerelateerde artikelen
‘Horror’-arts Wim Huppes krijgt twee jaar cel en dwangverpleging
artikelen - 12 december 2024Wim Huppes, die kankerpatiënten zei te kunnen genezen met een kwakzalver-therapie, is veroordeeld tot twee jaar cel (met 13 maanden voorwaardelijk). Ook moet hij zich laten behandelen in een psychatrische kliniek en een boete betalen.
Lees meerHappy Brain Clinics schoont het ‘onbewuste’ brein
artikelen - 06 december 2024De tweeling Caro en Ellen Botman ‘schonen’ met dure hypnosetechnieken het ‘onbewuste’ deel van het brein en claimen zo burn-out en stress het hoofd te kunnen bieden.
Lees meerOM eist zes jaar gevangenisstraf tegen kwakzalverarts Wim Huppes
artikelen - 27 november 2024Wim Huppes, een in 2016 uit het BIG-register geschrapte internist, moet zes jaar de gevangenis in voor zware mishandeling en oplichting, is de eis van het OM. Zijn geklooi met een zelf verzonnen lichttherapie bezorgde kankerpatiënten helse pijnen en geen genezing: ze overleden.
Lees meer