Manuele therapie als kwakzalverij (vervolg)
I. De opkomst van de manuele therapie in Nederland In het maartnummer van dit blad schreef ik een overzicht over de belangrijkste tien stromingen binnen de manuele therapie (MT) in ons land, ik pleitte tegen het doorgaan met de nekmanipulaties en ik wees op de ongunstige uitkomsten van Cochrane-reviews over de werkzaamheid van MT bij […]
I. De opkomst van de manuele therapie in Nederland
In het maartnummer van dit blad schreef ik een overzicht over de belangrijkste tien stromingen binnen de manuele therapie (MT) in ons land, ik pleitte tegen het doorgaan met de nekmanipulaties en ik wees op de ongunstige uitkomsten van Cochrane-reviews over de werkzaamheid van MT bij rug-, nek- en hoofdpijn.
Ook besprak ik het recente proefschrift van Castien, dat bewerkt werd aan het EMGO van de VU te Amsterdam, alwaar men grossiert in onderzoek naar de eerstelijnsbehandeling van alledaagse klachten als rug- en nekpijn.
Terwijl ik mij realiseerde dat de MT tegenwoordig een onwaarschijnlijke erkenning geniet bij de ziektekostenverzekeraars, maar eveneens bij de NVAO, dat veel van hun opleidingen heeft geaccrediteerd, toen bedacht ik ook dat mij het zeer onduidelijk was wanneer en hoe de MT die omslag van alternatief naar (pseudo-)regulier had gemaakt.
Een bevriende zorgverzekeraar kon niet eens vinden sinds wanneer de MT een apart en hoger tarief had gekregen dan gewone fysiotherapie. Toen ik mij over deze lacune in mijn kennis van de kwakzalverij beklaagde bij de Hengelose fysiotherapeut Bert Bruggenman, die ik kende als een hardnekkig criticus van de NT, toen kon hij mij verblijden met het boek Over de ‘manipulatietherapie’ is het laatste woord nog niet gezegd. Inleiding tot de geschiedenis van de manuele therapie in Nederland.
Deze pil van 376 pagina’s is in 2010 gepubliceerd door Thomas Terlouw en werd geschreven in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Manuele Therapie (NVMT). Het boek heeft een zeer fraaie cover met een foto van Andrew Still (1828-1917), de oprichter van de osteopathie, die peinzend naar een menselijk dijbeenbot kijkt.
Gezien de opdrachtgever kon het natuurlijk niet veel anders, maar erg kritisch over de MT is het boek niet. Zo meldt de auteur schaapachtig dat de grondleggers van de osteopathie en de chiropractie, Still en Palmer, ‘vanuit kritiek en teleurstelling in de reguliere geneeskunde gezocht hebben naar alternatieve wijzen om de zieke mens van zijn klachten af te helpen’ (p. 43). Let wel: we spreken hier over twee halve idioten, die opereerden in de tweede helft van de negentiende eeuw. Op pagina 64 noemt de auteur het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTVG) het ‘orgaan van de belangenorganisatie KNMG van de medici in Nederland.’
Het boek geeft een chronologisch overzicht van de opkomst van de MT, eerst in de VS, later in Europa en tenslotte in ons eigen land. Het is gortdroge stof, vooral als de periode vanaf 1981 wordt beschreven, het oprichtingsjaar van de NVMT.
Vanaf die periode wordt de geschiedschrijving gedomineerd door de onderlinge stammenstrijd, de domeindiscussie met de fysiotherapeuten, de pogingen een eigen tarief te krijgen (hetgeen uiteindelijk lukte in 1996, zo kreeg ik een antwoord op mijn vraag!), de pogingen van diverse facties om aansluiting bij internationale koepels te krijgen, de angst dat chiropractors zich de manipulatie als voorbehouden handeling zullen gaan toe-eigenen, de opkomst en ontwikkeling van diverse opleidingen en de relatie met de medici.
Talrijk zijn dan de bestuurscrises, er zijn de ruzies met zorgverzekeraars, er is een zich afzetten tegen de artsen, er is onderlinge schoolstrijd en de weinige medici die sympathiseren met de MT komen aan bod. In de reguliere geneeskunde laten medici zich in de berichtenrubriek van het NTvG lange tijd negatief uit over deze ‘kwakzalverijsecte’ of ‘cultisten’.
Ook wordt er al in 1981 gewaarschuwd in het NTvG voor de ernstige neurologische risico’s van nekmanipulaties. Er waren toen reeds 15 sterfgevallen beschreven.
De manueeltherapeuten zijn voortgekomen uit wat eerst heette ‘heilgymnastiek en massage’ en later overging in de ‘physische therapie’ of fysiotherapie. Die sector groeide snel in de naoorlogse periode: van 185 in 1930 tot 8.105 in 1980. In 2010 bedroeg het ledental 22.000.
Fig. 1. Aantal leden Genootschappen Heilgymnastiek, later fysio’s.
Geleidelijk werd de heilgymnastiek en later de fysiotherapie erkend door de verzekeraars en – een ander teken van erkenning – sommigen van hen werden in dienst genomen in (academische) ziekenhuizen. In 1965 vaardigde de regering het zgn. fysiotherapeutenbesluit uit, dat het beroep ‘fysiotherapeut’ ging regelen.
Tot de ‘physische therapie in engere zin’ behoorde volgens dit besluit: ‘elektrotherapie en elektrodiagnostiek, ultrageluidtherapie, thermotherapie, hydro- en balneotherapie, met uitzondering van ‘ioniserende stralen’. In het clubblad van de fysiotherapeuten, het NTHM (P), verschijnen vanaf 1950 af en toe stukjes over manuele therapie, een term die ergens tussen 1960 en 1964 zou zijn ingevoerd door Van der Bijl Sr.
Deze laatste had zich in Engeland bekwaamd tot osteopaat en had een afkeer van de hardhandige chiropractie met zijn gekraak. Zijn methode zou neerkomen op herstel van de bewegelijkheid van de wervelkolom met behulp van zeer zachtzinnige correcties, zo zacht dat men er een eierschaal niet mee zou breken. Deze ‘eggshell-methode’ werkt via het verplaatsen van zwaartepunten in het lichaam. Ook de naam Cyriax duikt reeds in de jaren ’50 op in het blad, maar er gaan ook jaren voorbij zonder enige aandacht voor de manuele therapie.
De NVMT is voortgekomen uit de fusie van twee elkaar lange tijd bestrijdende verenigingen, de een gevestigd te Utrecht (Van der Bijl, osteopathie) en de ander in Eindhoven (opgericht door ir. Frits Philips). De Cyriax-stroming zou later in Delft een opleiding beginnen. Nederlandse artsen die zich aan MT bezondigen komen in het boek nauwelijks aan de orde.
Kort wordt Sickesz genoemd, een leerlinge van Van der Bijl, die later een eigen variant bedacht, welke zij de ‘orthomanuele geneeskunde’ noemde. Zij had in 1977 negen artsen opgeleid in de OMG. De fysiotherapeut Marsman is ook een leerling van Van der Bijl en richtte ook een eigen richting op met bijbehorende opleiding.
Binnen de NVMT woedt lange tijd de discussie over de domeinafbakening: kan MT door elke fysiotherapeut worden geleerd en toegepast (‘verbijzondering’ geheten) of is het zo ingewikkeld dat het als ‘specialisatie’ moet gelden met een bijpassend eigen tarief? Als dat laatste maar steeds niet lukt, dan wordt er periodiek geopperd om maar weer als alternatieve geneeswijze verder te gaan en daarmee de problemen met de fiscus, de KLOZ en de Economische Controle Dienst te ontlopen.
Ook vraagt men zich herhaaldelijk af of men niet uit de fysiotherapeutenkoepel KNGF moet treden, vermoedend dat de onderhandelingsdelegaties van de KNGF die over de tarieven spreken met de ziektekostenverzekeraars hun belangen onvoldoende behartigden. Dit zou uiteindelijk toch niet gebeuren. De KNGF erkent tenslotte de eigen waarde van de MT en opent een register voor fysiotherapeuten, die een erkende opleiding hebben gevolgd. Anno heden staan daarin zo’n 2200 ‘manueeltherapeuten’ terwijl er nog zo’n 1800 niet geregistreerde MT’ers actief zijn.
Fig. 2. Ledental NVMT. Plm. 15% van de geregistreerde MT-ers is geen NVMT-lid.
Boeiend is het te lezen over het schoolwerkplan van de diverse opleidingen in Utrecht, Eindhoven en Delft. De eerste school verfoeit het ruwe kraken, deftiger aangeduid als ‘manipulaties’en in het Engels ‘high-velocity-thrust-techniek’ (HVT) geheten. De andere twee hechten daaraan juist veel waarde.
Hoe is het mogelijk om met zulke meningsverschillen een uniforme opleiding te krijgen? Ook de IFOMT, de internationale koepel, erkent de diploma’s alleen maar als men ook de HVT-techniek beheerst. Uiteindelijk wordt een slimme oplossing gevonden: ook in Utrecht wordt de HVT-techniek (met frisse tegenzin) onderwezen, maar de manueeltherapeut behoudt de vrijheid om die methode later al of niet in zijn praktijk te gaan toepassen. Na dit compromisvoorstel slagen de drie opleidingen erin om door de NVAO geaccrediteerd te worden.
Andere aardigheden uit het boek zijn de worstelingen van de MT om met wetenschappelijke gegevens en onderzoek over de werkzaamheid van haar geneeswijze te komen. Een eigen Tijdschrift worstelt met gebrek aan goede kopij en wordt in 1997 opgeheven. Ook een vervangend collectief abonnement op een Brits tijdschrift Manual Therapy wordt na een paar jaar weer afgezegd.
De Nederlandse fysiotherapeut/manueeltherapeut Oostendorp wordt in 1989 benoemd tot hoogleraar Manuele Therapie aan de VU te Brussel. Deze laat zich bij herhaling bezorgd uit over het gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing van de MT.
Het boek van Terlouw bespreekt een aantal artikelen en proefschriften van Nederlandse makelij, waaruit (natuurlijk) de MT als werkzaam tevoorschijn komt en die veelal afkomstig zijn uit Maastricht (Knipschilds leerling Koes promoveerde er in 1992 op MT bij rugpijn) en later vrijwel exclusief uit het EMGO te Amsterdam.
Onder de promotores en gepromoveerden zoekt men praktisch tevergeefs naar artsen: het betreft vooral biologen, bewegingswetenschappers, fysiotherapeuten en zelfs een enkele chiropractor ontbreekt niet. Toch stelde Oostendorp nog in 2006 (p. 324) dat de ‘onderbouwing van de manuele therapie flinterdun was’ en nog wel eens ‘zwaar onder vuur zou komen te liggen’ als er geen diagnostische criteria en prestatie-indicatoren zouden worden ontwikkeld.
Dolkomisch vonden wij in dit verband de verwachting die in 2005 binnen de NVMT-Commissie Wetenschap en Scholing werd uitgesproken, dat de verplicht gestelde upgrading van elke manueeltherapeut tot het niveau ‘professionele master’, die alleen behaald kan worden na een ‘vorm van onderzoek’, een aanzienlijke inhaalslag zou gaan opleveren, waar de gehele beroepsgroep de vruchten van zou kunnen plukken (p. 324). Je leidt leerlingen op in een techniek waarvan het nut niet is aangetoond, maar dat die leerlingen hopelijk zelf zullen gaan doen. Dat moet wel een unicum zijn tussen alle NVAO-geaccrediteerde opleidingen.
Eind negentiende eeuw kwalificeerde de American Medical Association de chiropractoren als een stelletje ‘cultists, quacks, buffoons, mad dogs and unscrupulous charlatans’, in 1906 beschreef NTvG-redacteur Pinkhof de osteopathie als een ‘kwakzalverijsecte’ en Van Loghem stelde in 1961 eveneens in het NTvG dat de osteopathie een cult is: ‘het gelovig aanvaarden dat alle ziekten afkomstig is van verplaatsing van wervels’. (p. 58). Enkele jaren later geeft de reumatoloog De Blécourt blijk van een iets welwillender benadering als hij stelde dat ‘manipulaties van de wervelkolom bij de behandeling van cervicale en lumbale spondylosis (slijtage van nek en rugwervelgewrichten red.) steeds meer in zwang komen’. Waarna hij de zin uitspreekt, die Terlouw tot de titel van zijn boek maakte om daarna te vervolgen met de constatering dat deze behandeling niet in ons arsenaal thuishoort, maar wellicht in geselecteerde gevallen tot nadere bestudering aanleiding zou kunnen zijn.
Conclusie
Sekte of geen sekte: bij het overzien van de geschiedenis van de totstandkoming van de NVMT moet ik onwillekeurig denken aan de geboorte van de PKN, de verzamelde Protestantse Kerken Nederland. We begraven de strijdbijl, wij hebben meer gemeen dan ons scheidt, de buitenwereld raakt in de war van al die verschillen en samen kunnen wij de kosten delen.
De verschillen tussen al die stromingen in de MT bestaan nog gewoon, maar zijn voor de buitenwereld bijna onzichtbaar geworden. En neemt u van mij maar aan, dat er ook binnen de gefuseerde protestantse kerken nog altijd meningsverschillen voortleven. Of de slang werkelijk heeft gesproken, daarover kan desgewenst nog fel worden gediscussieerd.
Bijbel-exegese is geen exacte wetenschap en een definitief uitsluitsel over die kwestie zal er nooit komen. In de geneeskunde heeft het wetenschappelijk onderzoek het laatste woord en die zal, zo is te voorzien, vroeg of laat tot een massale geloofsafval onder manueeltherapeuten gaan leiden. Snel gaat het helaas niet, maar de conclusie is onontkoombaar, terwijl de eerste tekenen al zichtbaar zijn.
II. Henk Mohr, of het stapelen in lager onderwijs en in de geneeskunde
Onder stapelen wordt wel verstaan dat leerlingen in een zeker laag schooltype beginnen en daarna steeds een hogere vervolgopleiding kiezen, soms leidend tot een academische graad of hoger. Een sterk voorbeeld van zo’n stapelaar is de bekende acupuncturist Jan Keppel Hesselink (1953). Ik ontving ooit uit zijn hand na een radiodebatje zijn proefschrift, een historische verhandeling over de ziekte van Parkinson, waarin ook zijn levensloop stond beschreven. Dat ging als volgt: lagere school, ULO-B, HAVO, Atheneum. Studie biologie Utrecht (1974-1980) cum laude en studie geneeskunde Utrecht (1979-1985). Proefschrift 1986 Nijmegen. In ons land is het geen gewoonte om alle behaalde titels en diploma’s achter je naam te zetten en Keppel Jan noemde zich meestal bescheidenlijk ‘prof. Dr. J. Keppel Hesselink’. Hij was immers parttime hoogleraar aan een Duitse particuliere antroposofische universiteit.
De Duitsers zijn wel dol op titulatuur en een willekeurig voorbeeld van zo’n trotse stapelaar is Edzard Ernst, een overigens uit Oostenrijk afkomstige arts, die na een periode van alternatieve geneeskunde schrijver van meta-analysen werd op alternatief-geneeskundig gebied. Hij mag graag beweren een twintigtal werkzame alternatieve geneeswijzen te hebben ontdekt, maar dat getal lijkt veel te hoog. Hij ondertekent zijn brieven en mails met: ‘Prof. Edzard Ernst, MD, PhD, FMEdSci, FSB, FRCP, FRCP(Edin.) EMERITUS PROFESSOR UNIVERSITY OF EXETER’.
Geen beroepsgroep, die zo graag en veelvuldig stapelt als de fysiotherapeuten. Zo’n 10 procent van de KNGF-leden is behalve fysiotherapeut tevens manueeltherapeut, resultaat van een vervolgcursus van enkele jaren. Parttime, maar wel erkend door de NVAO. Na registratie in het register Manuele therapie, beheerd door de NVMT, mag men het logo MT gebruiken. Achter de naam komt verder niks. Zelfs niet nadat men – en dat zijn er inmiddels ook 400 – de cursus KISS en Manuele Therapie met goed gevolg heeft doorlopen.
De docent van die cursus is jarenlang alleen de Edese manueeltherapeut Henk Mohr geweest en hij was degene, die in 1997 in Nederland reclame begon te maken voor een non-disease, die hij uit Duitsland importeerde, het zgn. KISS-syndroom. Ik schreef reeds over hem in dit blad (NTtdK, mrt 2005:4-8).
Deze niet bestaande ziekte zou het gevolg zijn van een beperkte bewegelijkheid van de nekwervels, leidende tot huilbaby’s, asymmetrie en talrijke andere symptomen. Onbehandeld zou de kwaal kunnen overgaan in KIDD, doelend op stunteligheid van gedrag en ADHD-achtige problematiek. Mohr slaagde er niet alleen in grote aantallen fysiotherapeuten naar Ede te lokken, maar de NVMT was niet te beroerd om ook een KISS-register voor hem in het leven te roepen. Het bestaat nog steeds.
Mohr organiseerde in 2002 een Europees congres over het KISS-syndroom, dat bezocht werd door vierhonderd manueeltherapeuten, kinderfysiotherapeuten en zelfs enkele artsen. Aan het slot van dat congres werd hij door de burgemeester van Ede geridderd: ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
Binnen de NVMT lag en ligt hij niet zo goed en hij werd zelfs niet gevraagd toe te treden tot de Projectgroep KISS, die de NVMT in 2002 oprichtte. In 2010 gaf de pionier een interview aan Arts & Auto, waarin hij vertelde nog altijd te praktiseren. Nu al sinds 1990 als solist, waar hij ooit twee praktijken en twaalf medewerkers had.
Hij heeft geen contract meer met zorgverzekeraars, maar ontleent veel voldoening aan de dankbare moeders, wier kindjes hij van al dat huilen en die asymmetrie heeft afgemanipuleerd. Hij maakte op zijn 60ste een hartinfarct door, probeert het rustiger aan te doen, maar kan niet weigeren als een wanhopige moeder met zo’n KISS-baby een beroep op hem doet.
III. De manuele therapie kan ten grave worden gedragen. Geen wetenschappelijke steun voor werkzaamheid, wel voor de gevaren.
Eerder citeerden wij Terlouw die erop wees, dat er reeds in 1981 veel bekend was over de neurologische complicaties van het te krachtig manipuleren van de halswervelkolom. Kuipers refereerde erover in het NTvG . Beschreven worden herseninfarcten, beschadiging van hersenzenuwen en ‘dissecties’ d.w.z. loslating en scheuren van de binnenste laag (de ‘ intima’) van de wervelslagaders. Sindsdien is er in de medische literatuur een lange reeks van casuïstische mededelingen te vinden over dergelijke complicaties.
Duidelijk werd dat het een weliswaar zeldzame maar zeer ernstige complicatie betrof. Chiropractors bleven lange tijd ontkennen dat de manipulaties de oorzaak waren van de neurologische schade en betoogden dat de reden voor de patiënt om zich te laten kraken als een vroeg symptoom van de zich al ontwikkelende catastrofe moest worden gezien. Met andere woorden: deze mensen zouden hun infarct etc. toch wel gekregen hebben.
Aan deze discussie werd in 2003 door een gezaghebbend artikel in het hoog aangeschreven tijdschrift Neurology een eind worden gemaakt. De kans op een voorafgaande nekmanipulatie bleek bij mensen, die met een dissectie van de wervelslagader werden opgenomen veel groter te zijn dan in een vergelijkbare controlegroep en die conclusie ging ook op als men de twee groepen mét nekklachten vergeleek. Toch blijven chiropractoren en manueeltherapeuten doorgaan met dit nekkraken en op de website is een hele serie van 312 vaak gruwelijke gevallen te vinden, zeer geloofwaardig zij het niet peer reviewed natuurlijk.
What is the harm in going to a chiropractor?, zo heet het betreffende hoofdstuk op een rijke site met complicaties van allerlei alternatieve geneeswijzen. De casuïstiek is natuurlijk verre van compleet en in het volgende hoofdstuk beschrijf ik nog drie casus.
Intussen blijven mensen als Koes en Bouter hun oude liefde trouw en de eerste gaf in het NTvG van 5 februari 2012 een genuanceerd maar toch te rooskleurig beeld van de manuele therapie bij nek- en rugklachten.
Hij werd door ons bestuurslid Vermeulen, em. hoogleraar neurologie aan de UVA in een klinische les terechtgewezen (NTvG 28 jan 2013). Onbegrijpelijk is hoe chiropraxie gunstige effecten zou kunnen hebben, maar des te begrijpelijker is hoe de nadelige effecten ontstaan, aldus Vermeulen. In het julinummer van Huisarts en Wetenschap 2013 schreven Koes en Verhagen versus De Jong en Vermeulen in de rubriek Pro/Contra over nut en risico van de chiropractie.
De eerste auteurs achtten de toekenning van de Meester Kackadorisprijs aan Halbe Zijlstra (die, weet u nog wel, studiefinanciering toekende aan Nederlandse jongelui die in het buitenland chiropractie gingen studeren) volkomen onterecht. Chiropractors zouden een universitaire opleiding hebben gevolgd en de relatie tussen de neuro-vasculaire complicatie en het nekkraken staat volgens die auteurs niet vast. Onze bestuursleden betoogden op overtuigende wijze het tegendeel. Koes, gezondheidswetenschapper en epidemioloog maar geen arts, is inmiddels hoogleraar te Rotterdam aan de afdeling Huisartsgeneeskunde.
In april van dit jaar verscheen in het toonaangevende tijdschrift Spine een verfrissende her-analyse van alle onderzoeken die in eerdere meta-analysen over MT bij rugpijn waren meegenomen. De auteur Michael Menke, als hoogleraar verbonden aan de universiteit van Kuala Lumpur, publiceerde in april 2014 zijn comparative effectiveness meta-analysis (CEM), waarmee hij op slimme wijze selecterend en groeperend tot stevige conclusies kon komen.
Zo stevig dat hij onomwonden durfde te stellen dat nieuw onderzoek niet meer nodig is. Menke, die van 1984 tot 1999 praktiserend chiropractor was geweest, maar al in de jaren 70 methodologisch geschoold werd, stelde met zijn methode vast dat vrijwel het volledige effect van de MT toegeschreven kan worden aan niet-specifieke effecten, bij acute rugpijn voor slechts 3% aan de MT.
Bij chronische rugpijn is dat percentage weliswaar 30, maar het effect is wel zeer zwak. De behandelde groep doet het vrijwel net zo goed als het (zeer gunstige) natuurlijk beloop zou doen verwachten. Uit een vergelijking tussen MT door een fysiotherapeut, door chiropractors, osteopaten of ongeschoolde krakers bleek dat alle groepen vergelijkbaar effectief waren.
De geschoolde MT’ers zouden wellicht iets beter zijn in de diagnostiek. Niets doen of het staan op wachtlijsten had een uitgesproken negatief effect op de pijnklachten en Menke pleit voor het tegengaan van medicalisering door psychosociale steun, uitleg, activeren tot zelfzorg onder leiding van een gezaghebbende hulpverlener en is gekant tegen het professionaliseren van kwakzalversmethoden uit de alternatieve geneeskunde.
Menke kreeg bijval van Neil O’Connel, verbonden aan de Brunell universiteit Londen en sectieredacteur ‘systematic reviews’ van de website BodyinMind.org van de universiteit van South Australia. Hij introduceert zichzelf als een ‘recovering manual therapist’, die in de loop der jaren steeds sceptischer werd over het nut van zijn manipulaties, zich steeds meer een kwakzalver ging voelen als hij toch nog eens MT toepaste en zich steeds meer ging storen aan het gebrek aan een fatsoenlijke theoretische onderbouwing van de MT en de steeds negatievere conclusies ging accepteren die er in de vakliteratuur over MT bij bijvoorbeeld rugpijn werden getrokken. Hij voorspelt de MT als gevolg van die laatste constatering een langzame dood.
Op de website ontstond een zeer levendige discussies, waarbij – anders dan O’Connel had verwacht en gevreesd – de hate mail uitbleef en talrijke manueeltherapeuten zich aansloten bij zijn mening. De discussie is van hoog niveau en talrijke aspecten van de problematiek komen aan de orde. Geïnteresseerden wordt met klem aan te raden de blog van O’Connel en ook de vele reacties te lezen. Manueeltherapeuten worden gewaarschuwd: kennis nemen van deze gegevens kan uw therapeutisch optimisme ondermijnen en misschien ook uw omzet benadelen, maar op de lange duur is een solide wetenschappelijke fundering van de alledaagse praktijk toch te verkiezen boven het in alle ernst praktiseren van een kwakzalversmethode. En er blijft nog genoeg werk aan de winkel.
IV. Dan liever een stijve nek. Over de complicaties van het nekkraken
Liefhebbers en beoefenaren van het nekkraken wijzen graag op de zeldzaamheid van de meest gevreesde complicatie ervan, de zgn. dissectie in de wand van de langs de wervels naar de hersenen lopende wervelslagaders. Hoe zeldzaam deze in werkelijkheid is hangt natuurlijk af van het aantal krakers in een bepaalde regio of land.
De Angelsaksische landen zijn gezegend met de grootste dichtheid aan chiropractors en daar zien neurologen en advocaten de slachtoffers het vaakst. Het kan toevallig zijn, maar schrijver dezes werd in het afgelopen jaar met maar liefst drie nieuwe gevallen geconfronteerd.
Casus 1. Na een lezing over kwakzalverij in het land voor een voornaam gezelschap werd ik aangesproken door een advocaat, die een cliënt had bijgestaan in zijn medische en juridische Werdegang naar een fatsoenlijke schadeloosstelling. Het betrof een robuuste dertiger, die na het tillen van zware tegels in zijn tuin last van zijn nek kreeg en een week later een manueeltherapeut bezocht.
Na een beperkt diagnostisch proces ging de fysiotherapeut, die nog in opleiding was tot manueeltherapeut, aan de slag en kraakte de nek in beide richtingen. Het slachtoffer raakte verward, kon niet meer praten en zag niets meer. Hij werd door een collega direct naar het ziekenhuis vervoerd, alwaar de neuroloog vaststelde dat er in beide wervelslagaderen een dissectie werd gezien en dat er herseninfarcten waren ontstaan in het stroomgebied van deze slagaderen: de kleine hersenen en het achterste deel van de hersenen.
De man herstelde na een revalideringsproject gedeeltelijk, maar kwam nooit meer aan het werk. Hij hield een beperkt gezichtsveld over, waardoor hij niet meer kan autorijden en die hem het lezen bemoeilijkt. Hij blijft snel moe en zijn handvaardigheid – hij had een technisch beroep – is zodanig afgenomen, dat er geen geschikt werk meer gevonden kon worden.
De juridische strijd om de aansprakelijkheid zou maar liefst 15 jaar duren! Eerst moest worden aangetoond dat de dissecties toegeschreven moesten worden aan de behandeling door de leerling manueel therapeut, die dat lange tijd trachtte te bestrijden.
De vaatwandafwijkingen zouden ook gevolg geweest kunnen zijn van atherosclerose, temeer daar de man een licht verhoogde bloeddruk had, of van de geforceerde nek tijdens zijn tuinieren. Mogelijk ook was de nekpijn al een eerste symptoom van een spontaan optredende dissectie (hetgeen voorkomt).
Na inschakeling van talrijke keurende specialisten, kwam de rechter tenslotte tot de conclusie dat de dissecties met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid aan de behandeling moesten worden toegeschreven (de typische lokalisatie en de simultane dubbelzijdigheid).
De manueeltherapeut bleef ontkennen dat hij de nek had gemanipuleerd, hij zou hem slechts hebben ‘gemobiliseerd’. Andere vragen waarop de rechters slechts moeizaam een antwoord kregen was de vraag of de therapie wel was geïndiceerd, daarvoor werd het oordeel van een opleider in de manuele therapie gevraagd(!) en de vraag hoe lang het vooronderzoek had geduurd. Het tijdsverloop tussen het begin van het contact en het moment van binnenkomst in het ziekenhuis was kort geweest, maar de therapeut beweerde reeds een kwartier voor de genoteerde afspraaktijdstip te waren begonnen.
Aan de orde kwam ook of de patiënt tevoren voldoende was ingelicht over de mogelijke (soms dodelijke) complicaties van de manuele therapie, hetgeen niet het geval was geweest. Ook moest de rechter zich een oordeel vormen over de vraag of de toegepaste manuele techniek volgens de regels der kunst waren uitgevoerd.
Toen zo’n 10 jaar na de behandeling de meeste vragen waren beantwoord, toen moest er betaald worden. Op dat moment begon de VVAA-rechtsbijstandverzekering van de manueeltherapeut bezwaren te maken en volgden er wederom expertises en onderhandelingen. Uiteindelijk ontving het slachtoffer een aanzienlijk bedrag, opgebouwd uit zijn gederfde verdienvermogen, smartengeld, rentesommen, bijdragen t.b.v. huishoudelijke hulp, rijlessen voor zijn vrouw e.d. Het slachtoffer en zijn advocaat waren vermoeid geraakt en accepteerden een schikking.
Casus 2. Op 18 maart 2014 deed het Amsterdamse Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg uitsprak in een zaak waarin een klager twee dagen na een nekbehandeling door een orthomanueel arts een herseninfarct (klein ischemisch CVA linker cerebellum) had gekregen. De gedaagde arts verweerde zich ter zitting als volgt: ‘De orthomanipulatie van de nek is een mobilisatiebehandeling die in liggende houding plaatsvindt. Er vindt, aldus verweerder, geen rotatie plaats en de nek bevindt zich in lichte flexie (en niet in extensie), in een neutrale middenpositie met het hoofd op een kussen. De wervel wordt door lichte, lokale druk, segmentaal gemobiliseerd waardoor getracht wordt de afwijkende stand te reponeren. Daarbij vindt geen ruk aan de nek plaats en er treedt daarbij dus ook niet het bekende “gekraak” op. Deze vorm van behandeling is volgens verweerder qua intensiteit dus veel “softer” dan de chiropractische manipulatie.’
En hoewel twee neurologen het zeer waarschijnlijk achtten dat de oorzaak van het herseninfarct gelegen is in een kleine dissectie van de wervelslagader, komt het RTG tot de conclusie dat dit niet met zekerheid kan worden vast gesteld. En dat terwijl andere riscofactoren niet waren gevonden.
Het RTG moest zich ook nog uitspreken over de klacht dat het slachtoffer van tevoren niet was voorgelicht over de risico’s van de OMG-behandeling en stelde daarover: ‘Gelijk het college hiervoor heeft overwogen met betrekking tot het eerste klachtonderdeel is het niet waarschijnlijk dat bij de behandeling zoals door verweerder bij klager toegepast een dissectie van de arteria vertebralis ontstaat. Aannemende dat het risico op een dissectie na een chiropractische behandeling reeds zeer klein is, zoals door verweerder aangevoerd, is de kans op het ontstaan van een dissectie na een orthomanuele behandeling zoals door verweerder bij klager toegepast verwaarloosbaar klein of zelfs geheel afwezig. Onder die omstandigheden behoefde verweerder klager dan ook niet te informeren over het risico op een dissectie van de nekslagader.’
Beide klachten werden verworpen.
Casus 3. De openingszinnen van het boek luiden: ‘Op 1 maart 2014 stort de wereld van Jacques Brinkman in. De tweevoudig olympisch kampioen en voormalig recordinternational wordt getroffen door een herseninfarct. Tien dagen later, op 11 maart, volgt een tweede, nog heviger infarct. ‘ De infarcten treden op vlak voordat de journalist Frijters Brinkman’s imposante loopbaan had beschreven in een boek. De inmiddels 47-jarige Brinkman komt uit het boek naar voren als een groot sportman, die 337 kaar in het nationale hockeyteam speelde, waarbij hij 84 keer scoorde.
Hij speelde bij gerenommeerde clubs in Nederland en Duitsland, behaalde met het nationale elftal tweemaal olympisch goud en werd meerdere malen Europees en wereldkampioen. Daarna werd hij hockeycoach. Na 2010 gaat zijn loopbaan bergafwaarts, hij wordt ontslagen als coach en zijn handelsbedrijf verkeert in zwaar weer. Hoe kwam zo’n oergezond en sterke man aan zijn infarcten?
Het laatste hoofdstuk (p. 314 e.v.) beschrijft zijn ervaringen.
In aansluiting op een bruuske beweging van zijn nek houdt Brinkman wekenlang een stijve en gevoelige nek. Vervelend maar niet meer dan dat. ‘Op zaterdag 1 maart gaat Jacques naar zijn manueel therapeut om zich te laten behandelen, die nek eens even lekker los te maken. Daar gaat het mis. Terwijl de therapeut bezig is met zijn nek, wordt Jacques onwel en zakt weg. Paniek. Een ambulance brengt Jacques naar het nabijgelegen Universitair Medisch Centrum Utrecht.’ Daar denkt men aan een ‘scheurtje in de halsslagader of aan bloedpropjes’.
Hij krijgt rust voorgeschreven en bloedverdunners en mag de volgende dag naar huis. Hij lijkt vrij snel op te knappen, maar is wel angstig, bang om alleen te zijn. ‘Tien dagen later, op dinsdag 11 maart, wordt hij opeens helemaal draaierig . Hij verliest zijn evenwicht, thuis in de woonkamer. Gelukkig is dochter Julie er. Weer naar het ziekenhuis waar snel duidelijk wordt dat hij een herseninfarct heeft gehad. Het infarct heeft gevolgen voor zijn evenwichtsorgaan. De eerste dagen kan hij nauwelijks lopen. Hij heeft een ‘doof’ gevoel in zijn linkerarm en gezicht’ Geleidelijk herstelt hij onder supervisie van een revalidatiearts.
Op 30 mei verschijnt hij op de tv bij Knevel en Van der Brink, waar hij vertelt over zijn herseninfarcten en hoe hij aan zijn hoofd was gerukt en dat het weer beter met hem ging. Hij is uitgenodigd omdat hij voor de NOS-commentaar gaat geven op het WK hockey dat in Den Haag plaats zou gaan vinden. Fatima Moreira de Melo, die ook aan tafel zat, merkte lachend op dat je na zo’n verhaal bijna geneigd zou zijn om je nooit meer te laten kraken.
Veel aandacht kreeg dit onderdeel van het gesprek niet en verder ging het over hockey. Brinkman wil er kennelijk niet graag over praten – hij vertelde aanvankelijk aan zijn kennissen dat hij een TIA had gehad – en dat is te betreuren. Zo educatief als de Millecam-affaire is geweest voor mensen die zich met kanker aan een kwakzalver hadden willen toevertrouwen, zo leerzaam had Brinkman’s ervaring kunnen worden voor mensen met nekklachten, die overwegen die nek eens ‘even lekker los willen laten maken’. Helaas waait er bij de Inspectie een andere wind dan ten tijde van Kingma en Van Meeteren Westerouen.
Gerelateerde artikelen
Jan Kloostermans ‘artrokinesioloog’- titel is nep
artikelen - 30 mei 2021‘Artrokinesiologie’ noemt fysiotherapeut Jan Kloosterman zijn leer, inmiddels door twaalf van zijn leerlingen in praktijk gebracht.
Lees meerBelgische zorgverzekeraar stopt met vergoeden homeopathische middelen
artikelen - 29 november 2018Buitenlandrubriek met o.a.: Belgische zorgverzekeraar stopt met vergoeden homeopathische middelen / Spanje weert alternatieve behandelaars.
Lees meerNederlands Tijdschrift tegen de Kwakzalverij – 2014, 3
tijdschrift - 29 oktober 2014Inhoud Nederlands Tijdschrift tegen de Kwakzalverij – Jaargang 125, 2014, 3 * Jaarvergadering 2014 (pag. 1)* Shortlist Meester Kackadorisprijs 2014 (pag. 2)* Manuele therapie, onvervalste kwakzalverij (vervolg) (pag. 5)* Twee drukke weken (pag. 14)* Symposium (pag. 17)* Onzichtbaar leed in de Tweede Kamer en in de advertentiekolommen (pag. 21)* Ad hominem (pag. 23)* Lopende zaken […]
Lees meer